ECLI:NL:HR:2024:890

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
22/00470
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schuldwitwassen van bitcoins en voorbereidingshandelingen voor handel in harddrugs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van verschillende feiten, waaronder schuldwitwassen van bitcoins en voorbereidingshandelingen voor de handel in harddrugs. De verdachte was vrijgesproken door het hof van het verbergen en verhullen van de herkomst van de bitcoins, maar het openbaar ministerie stelde cassatie in. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het oogmerk van de verdachte bepalend had geacht voor de vraag of er sprake was van 'verbergen' of 'verhullen' van de herkomst van de bitcoins. De Hoge Raad concludeerde dat bitcoins kunnen worden aangemerkt als 'voorwerpen, gelden en andere betaalmiddelen' in de zin van de Opiumwet. De uitspraak leidde tot een partiële vernietiging van het hofarrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling van de vrijspraak en de strafoplegging. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad verwerpt de overige beroepen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00470
Datum25 juni 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 februari 2022, nummers 22-002305-18 en 22-000038-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie.
Namens de verdachte heeft F.P. Slewe, advocaat in Schiphol, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Ook het openbaar ministerie heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Beide schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van de beroepen voor het overige.
2. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de door het hof gegeven vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit voor zover de tenlastelegging inhoudt dat de verdachte de herkomst van de bitcoins heeft ‘verborgen en/of verhuld’.
2.2.1
Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
“hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 januari 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid van 25.301,64 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of
- twee, althans één personenauto(’s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2] ),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b. (telkens) van één of meer voorwerp(en), te weten
- een hoeveelheid van 25.301,64 bitcoins, althans een (grote) hoeveelheid bitcoins en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal 6.435.434,14 euro, althans een of meer (grote) (girale en/of contante) geldbedrag(en) (DOC-586 en DOC-587) en/of
- twee, althans één personenauto(’s) (Mercedes Benz met kenteken [kenteken 1] en/of Audi A1 met kenteken [kenteken 2] ),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.”
2.2.2
Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 1, onderdeel b, tenlastegelegde en daartoe overwogen:
“Naar het oordeel van het hof, is er, anders dan de advocaten-generaal hebben aangevoerd, onvoldoende overtuigend bewijs dat de verdachte de herkomst of de vindplaats van de bitcoins heeft willen verhullen of verbergen. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst of de vindplaats van de bitcoins, nu uit de uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden enkel kan worden afgeleid dat de verdachte bitcoins heeft omgewisseld tegen contant geld. Het enkele omzetten van de bitcoins naar contant geld kan naar het oordeel van het hof niet beschouwd worden als het verbergen of verhullen van de herkomst of de vindplaats van de bitcoins.
(...)
Ten aanzien van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde overweegt het hof dat dit op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.”
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 22/00487, ECLI:NL:HR:2024:887, onder 3.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde overtreding van artikel 10a van de Opiumwet voor zover die bewezenverklaring inhoudt dat de verdachte ‘voorwerpen, gelden en/of betaalmiddelen’ voorhanden heeft gehad.
3.2
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 3 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 19 november 2015 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (te weten zogeheten XTC-pillen), zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen voorwerpen, gelden en/of andere betaalmiddelen, te weten:
- een vacuümmachine en
- weegschalen en
- folie voor sealapparaat en
- sealzakken en
- lege CD doosjes en
- enveloppen en postzegels en
- telefoon(s) en een andere gegevensdragers en
- bitcoins
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.”
3.3
Artikel 10a lid 1 Opiumwet luidt:
“Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1°. een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
2°. zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen,
3°. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
3.4
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat onder ‘voorwerpen, gelden en/of andere betaalmiddelen’ in de zin van artikel 10a lid 1 Opiumwet geen bitcoins worden verstaan. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Het hof heeft terecht geoordeeld dat bitcoins kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen, gelden en andere betaalmiddelen’.
3.5
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De beoordeling door de Hoge Raad van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld en het derde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld niet nodig.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 juni 2024.