Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een poging tot moord die plaatsvond in 2021 in Arnhem, waar de verdachte na een ruzie in een kebabzaak met een vuurwapen op het raam schoot, waarachter de aangever zich bevond. Tijdens een achtervolging schoot de verdachte opnieuw op de aangever. De Hoge Raad heeft de bewijsklachten over het voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever beoordeeld, evenals de vorderingen van benadeelde partijen voor immateriële schade op basis van artikel 6:106.b BW. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. De Hoge Raad verwerpt het beroep, en het arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.