Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die sinds 2021 vrijwillig in een woonvoorziening verblijft, heeft een klacht ingediend over zijn ontslag uit de instelling. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder een zorgmachtiging verleend, maar de klachtencommissie verklaarde zich onbevoegd, omdat de Wvggz niet van toepassing zou zijn op vrijwillige zorg. De Hoge Raad bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de klachtenprocedure van de Wvggz enkel van toepassing is op verplichte zorg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de zorgaanbieder alleen verplicht is om de zorg te verlenen die in de zorgmachtiging is opgenomen, en dat klachten over vrijwillige zorg onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) moeten worden behandeld. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van betrokkene, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en de klachtencommissie in stand blijven.