ECLI:NL:HR:2025:1009
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door N.A. Gangadin, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Rotterdam. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 26 november 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Rotterdam werd behandeld. De zaak betrof beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken en aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet kunnen slagen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.