ECLI:NL:HR:2025:1167

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
23/04711
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over boetebeschikkingen en overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft boetebeschikkingen die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, had eerder beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 oktober 2023. De Hoge Raad heeft in deze procedure de uitspraak van het Hof vernietigd, maar enkel voor zover deze betrekking heeft op de opgelegde boete. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure, aangezien het beroep in cassatie op 21 november 2023 was ingesteld en de uitspraak op 18 juli 2025 volgde. De overschrijding bedraagt meer dan zes maar niet meer dan twaalf maanden, wat aanleiding gaf om de boeten te verminderen van meer dan € 1.000 tot een totaal van € 56.598. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, maar heeft de boeten verlaagd als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/04711
Datum18 juli 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 17 oktober 2023, nrs. BK-23/00289 tot en met BK-23/00295 en BK-23/00631 [1] , betreffende aan belanghebbende gegeven boetebeschikkingen.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:439, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, nrs. 21/00414 tot en met 21/00420 [2] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Kan, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 5 juli 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [3]

3.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 23/04710, ECLI:NL:HR:2025:1062.

4.Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

4.1
In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 21 november 2023. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn. Die termijn bedraagt in dit geval een jaar omdat het gaat om een tweede cassatieprocedure in dezelfde zaak. [4]
4.2
De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt meer dan zes maar niet meer dan twaalf maanden. De boeten belopen meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boeten verminderen met € 2.500 tot in totaal € 56.598. [5]

5.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, die van de Rechtbank en die van de Inspecteur, maar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boete, en
- vermindert de boeten tot € 56.598.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, de vicepresident J.A.R. van Eijsden, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.

Voetnoten

3.ECLI:NL:PHR:2024:735, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2024:774.
4.Zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.4.6.
5.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.