ECLI:NL:HR:2025:1212
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake Werkloosheidswet
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 november 2024, met nummer 23/2976 WW. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. 22/5727), die betrekking had op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ingevolge de Werkloosheidswet. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.