Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 13 februari 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1985, was in hoger beroep veroordeeld voor bedreiging van zijn moeder, wat valt onder artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die door zijn advocaten J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld waren ingediend. De advocaat-generaal V.M.A. Sinnige heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep was ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien de opgelegde gevangenisstraf van dertig dagen, de overschrijding van de redelijke termijn geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.