In deze zaak, behandeld door het Parket bij de Hoge Raad, staat de verdachte terecht voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, specifiek jegens zijn moeder. De feiten dateren van 17 mei 2022, toen de verdachte dreigende woorden richtte tot zijn moeder, wat leidde tot een aangifte van bedreiging. De verdachte heeft tijdens de zitting betwist dat zijn uitingen gericht waren op zijn moeder, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen vastgesteld dat de bedreigingen wel degelijk aan haar waren gericht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld en vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod. De verdediging heeft in cassatie geklaagd over de duur en formulering van deze maatregelen, maar het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde maatregelen rechtmatig zijn. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, maar dit geen reden is voor vernietiging van de uitspraak.