ECLI:NL:HR:2025:1243

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
21/04837
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt en aftrek van kosten voor illegale stroomvoorziening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De betrokkene, geboren in 1983, had een hennepkwekerij en voerde aan dat de kosten voor de aanleg van een illegale stroomvoorziening in mindering moesten worden gebracht op het voordeel. Het hof had eerder geoordeeld dat deze kosten niet in directe relatie stonden tot het delict, omdat ze vooral gericht waren op het voorkomen van ontdekking door de autoriteiten. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeert dat het hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de kosten voor de stroomvoorziening niet als aftrekbaar kunnen worden beschouwd. Desondanks leidt dit niet tot cassatie, omdat het hof ook heeft vastgesteld dat de betrokkene geen inzicht heeft gegeven in de door hem genoemde investering van € 40.000. De Hoge Raad vermindert echter wel de opgelegde betalingsverplichting met € 5.000 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04837 P
Datum9 september 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021, nummer 21-002817-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping van het verweer dat de kosten van de aanleg van de illegale stroomvoorziening van de hennepkwekerij in mindering moeten worden gebracht op het voordeel.
2.2.1
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“De rechtbank is in de hiervoor beschreven oordeelsvorming de kosten uit het oog verloren die zijn gemoeid met de aanleg van elektra vanuit de loods tot aan de straat. Cliënt heeft verklaard dat hij een monteur hiervoor € 8.000 betaalde. Dit bedrag komt geenszins onaannemelijk voor gelet op de significante aanpassingen die blijkens het dossier zijn gemaakt. Deze kosten maken onderdeel uit van het door cliënt genoemde totaalbedrag aan kosten ter hoogte van € 40.000. Deze kosten zijn echter niet verdisconteerd in de investeringskosten die in het BOOM-rapport op pagina 18 zijn omschreven en die in deze zaak € 12.000 euro beslaan. Dat betreft blijkens pagina 17 van dat rapport immers de kosten die zijn gemoeid met "duurzame productiemiddelen'' zoals ventilatoren, afzuiginstallaties, kweekbakken, het bewateringssysteem. Meer subsidiair wordt uw Hof dan ook verzocht om naast hetgeen de rechtbank reeds heeft vastgesteld ook de kosten voor de aanpassing van de elektriciteitsinstallatie mee te nemen en het totaal aan kosten dat voor aftrek in aanmerking komt vast te stellen op (21.145,20 + 8.000 =) € 29.145,20.”
2.2.2
De uitspraak van het hof houdt het volgende in:
“Kosten
Het hof stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat alleen redelijke kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict in mindering gebracht kunnen worden.
Kosten aanleg illegale stroomvoorziening
Betrokkene heeft bij de politie verklaard dat hij € 8.000,00 heeft betaald voor de aanleg van de stroomvoorziening (het hof begrijpt: de aanleg van de kabel door de grond en de illegale aftapping op de hoofdkabel). Het hof overweegt dat dit wellicht kosten zijn die betrokkene heeft gemaakt ten behoeve van de aanleg van zijn hennepkwekerij maar dat het daarmee nog geen kosten zijn die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict dat ten grondslag ligt aan de becijfering van het wederrechtelijk verkregen voordeel (de oogst van de hennepteelt in de periode van 1 december 2017 tot en met 28 februari 2018). Het hof verwijst in dit verband naar Hoge Raad 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3254 en Hoge Raad 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1199. In feite gaat het immers om kosten ter voorkoming van ontdekking van de hennepkwekerij. Door de elektriciteit illegaal af te nemen, wordt voorkomen dat door de energieleverancier onderzoek wordt ingesteld naar een stijging van de stroomafname (hetgeen hoogstwaarschijnlijk het geval zou zijn indien legaal elektriciteit zou worden afgenomen). Daarmee staan die kosten dus niet in directe relatie tot de voltooiing van het delict. Immers zou ook zonder het illegaal aftappen van elektriciteit het delict voltooid kunnen worden.
(...)
Afschrijvingskosten
Zoals hiervoor reeds overwogen blijkt uit vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad dat bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts die kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met zodanige kosten. Van de investeringskosten - de aanschaf van voor een hennepkwekerij noodzakelijke attributen - kan in deze zaak weliswaar worden gezegd dat zij in directe relatie staan tot het strafbare feit, niet aannemelijk is echter, mede gelet op de omvang van de hennepkwekerij met vier kweekruimten (te weten totaal: 632 hennepplanten), dat betrokkene deze investering heeft gedaan met het uitsluitende doel om slechts één oogst te realiseren. Het in het rapport van de politie gehanteerde uitgangspunt dat alleen de aan één oogst toe te rekenen afschrijvingskosten worden aangemerkt als kosten, die in directe relatie staan tot het strafbare feit, acht het hof derhalve in beginsel juist. Het risico van ontijdige ontmanteling van de hennepkwekerij dient voor rekening van betrokkene te komen. Daarnaast stelt het hof vast dat betrokkene geen enkel inzicht heeft gegeven in de door hem genoemde investering van € 40.000,-. Dat hij niet over facturen of kwitanties beschikt kan hem wellicht - gelet op de wijze waarop dergelijke aankopen doorgaans plaatsvinden - niet worden tegengeworpen. Van betrokkene had ten behoeve van de behandeling in hoger beroep echter ten minste verwacht mogen worden dat hij de besteding van de gestelde uitgaven op enigerlei wijze in kaart had gebracht en nader had gespecificeerd. Betrokkene heeft zich ter zitting in hoger beroep op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof acht derhalve niet aannemelijk geworden dat betrokkene een bedrag van € 40.000,- heeft geïnvesteerd. Het hof ziet dan ook - anders dan de rechtbank - geen enkele aanleiding om af te wijken van de in deze gebruikelijke, aan de zogeheten BOOM-normen ontleende, berekeningsmethode. Dat betekent dat alleen de aan één oogst toe te rekenen afschrijvingskosten kunnen worden aangemerkt als kosten die in directe relatie staan tot het delict en derhalve in mindering gebracht dienen te worden op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
(...)
Totale kosten
Stekkosten € 3.160,00
Variabele kosten € 2.452,16
Huurkosten € 1.997,30
Afschrijvingskosten € 600,00
Totaal € 8.209,46
Berekening wederechtelijk verkregen voordeel
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Bruto opbrengst € 68.400,00
Totale kosten -/-€ 8.209,46
Totaal € 60.190,54.”
2.3
Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. De wetgever heeft de rechter grote vrijheid gelaten of en, zo ja, in welke mate hij rekening wil houden met dergelijke kosten. De rechter is in het algemeen niet verplicht om de beslissing daarover te motiveren. Dat is anders als namens de betrokkene gemotiveerd en met specificatie van de betreffende posten het verweer is gevoerd dat bepaalde kosten bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden afgetrokken. Dan moet de rechter bij verwerping van het verweer in zijn uitspraak gemotiveerd tot uitdrukking brengen hetzij dat de gestelde kosten niet kunnen gelden als kosten die in directe relatie staan tot het delict, hetzij dat zij wel als dergelijke kosten kunnen gelden maar dat zij – al dan niet gedeeltelijk – voor rekening van de betrokkene moeten blijven. (Vgl. HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200.)
2.4.1
Het hof heeft bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bewezenverklaarde teelt en verkoop van hennep tot uitgangspunt genomen dat de ten behoeve van de hennepkwekerij noodzakelijke investeringskosten voor aftrek in aanmerking komen voor zover deze aan één oogst kunnen worden toegerekend, omdat alleen die afschrijvingskosten in directe relatie staan tot het delict waarvoor de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Het hof heeft vervolgens, in reactie op een namens de betrokkene gevoerd verweer, overwogen dat onder de kosten die voor aftrek in aanmerking komen, niet het bedrag kan worden gerekend dat door de betrokkene zou zijn betaald voor de aanleg van de stroomvoorziening, die bestaat uit de aanleg van een kabel en een illegale aftapping op de hoofdkabel. Aan die overweging heeft het hof als zijn oordeel ten grondslag gelegd dat het wat betreft deze aanleg van de stroomvoorziening niet gaat om kosten die in directe relatie tot (de voltooiing van) het delict staan nu het “kosten ter voorkoming van ontdekking van de hennepkwekerij” betreft. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk. Weliswaar kunnen uitgaven die specifiek zijn gedaan om de ontdekking van het strafbare feit door politie en justitie te voorkomen, in beginsel worden gerekend tot kosten die voor rekening van de betrokkene moeten blijven. Maar het hof heeft ontoereikend gemotiveerd dat de aanleg van de stroomvoorziening uitsluitend met dat doel zou zijn gedaan en dat de aanleg van de stroomvoorziening om het kweken van hennep in de loods mogelijk te maken niet – en dus ook niet voor een deel als afschrijvingskosten – in directe relatie staat tot de teelt van hennep. Dat de betrokkene, zoals het hof heeft overwogen, ook op een andere manier, zonder gebruikmaking van deze aangelegde stroomvoorziening, tot de teelt van hennep had kunnen overgaan, maakt dat niet anders.
2.4.2
Het cassatiemiddel klaagt hierover terecht. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Het hof heeft immers ook overwogen dat de betrokkene “geen enkel inzicht heeft gegeven in de door hem genoemde investering van € 40.000”, waarvan ook de kosten deel uitmaken die volgens de betrokkene voor de aanleg van de illegale stroomvoorziening zouden zijn gemaakt en is daarom met betrekking tot die door de betrokkene gemaakte kosten uitgegaan van de daarvoor ontwikkelde normbedragen. Die vaststelling draagt de verwerping van het verweer door het hof zelfstandig.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 60.190,54. In de omstandigheid dat de Hoge Raad pas uitspraak kan doen nadat meer dan 36 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, vindt de Hoge Raad aanleiding de opgelegde betalingsverplichting te verminderen met € 5.000.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 55.190,54 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 september 2025.