4.1Middel I is gericht tegen de hiervoor in 3.1 en 3.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel betoogt onder meer dat – anders dan het Hof heeft geoordeeld – herziening op de voet van artikel 78 van het CDW van de in een douaneaangifte vermelde douaneregeling wel mogelijk is.
4.2.1Bij de behandeling van middel I wordt het volgende vooropgesteld.
4.2.2Artikel 78 van het CDW voorziet in een procedure tot herziening van een douaneaangifte nadat de goederen waarop die douaneaangifte betrekking heeft, zijn vrijgegeven. Die bepaling luidt als volgt:
“1. De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.
2. De douaneautoriteiten kunnen, na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt. De douaneautoriteiten kunnen eveneens overgaan tot het onderzoek van de goederen wanneer deze nog kunnen worden aangebracht.
3. Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.”
4.2.3De douaneautoriteiten moeten op een verzoek van de aangever om herziening van zijn douaneaangifte onderzoeken of al dan niet tot de gevraagde herziening moet worden overgegaan.Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over artikel 78 van het CDW volgt dat de specifieke logica van deze bepaling erin bestaat de douaneprocedure af te stemmen op de werkelijke situatie.Indien uit een herziening of een controle achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken. Onder de hiervoor vermelde “onjuiste of onvolledige gegevens” worden zowel materiële fouten of vergissingen als een onjuiste uitlegging van het toepasselijke recht begrepen.
4.2.4De uitvoering van een door de aangever gevraagde herziening, zowel wat betreft het principe van die herziening als wat betreft het resultaat daarvan, is overgelaten aan de douaneautoriteiten. Deze autoriteiten beschikken daartoe over een ruime beoordelingsbevoegdheid.In punt 45 van het arrest Pfeifer & Langen heeft het Hof van Justitie benadrukt dat bij het afstemmen van de douaneprocedure op de werkelijke situatie moet worden gewaarborgd dat de gevraagde herziening de andere doelstellingen van de douaneregeling niet doorkruist, waaronder de doelstelling van bestrijding van fraude en onregelmatigheden die nadelig kunnen zijn voor de algemene begroting van de Europese Unie. Met het oog hierop zal elk verzoek om herziening een specifieke beoordeling vergen.
4.2.5De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie over doel, strekking en toepassingsbereik van artikel 78 van het CDW, met name uit de punten 34 tot en met 45 van het arrest Pfeifer & Langen, af dat op voorhand geen enkel onderdeel van een douaneaangifte is uitgesloten van herziening krachtens die bepaling. Dit is slechts anders wanneer een bepaling van het CDW zou verbieden dat een bepaald onderdeel van de douaneaangifte krachtens artikel 78, lid 3, van het CDW wordt gewijzigd.
4.2.6Het Hof van Justitie heeft met zijn rechtspraak over artikel 78 van het CDW, in het bijzonder met het arrest Pfeifer & Langen, het toepassingsbereik van deze bepaling verduidelijkt. Uit die rechtspraak moet – naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is – worden afgeleid dat artikel 78 van het CDW ook de mogelijkheid biedt om de douaneregeling af te stemmen op de werkelijke situatie van de goederen na de vrijgave ervan. Met de douaneaangifte als omschreven in artikel 4, punt 17, van het CDW maakt een persoon het voornemen kenbaar goederen onder een van de in artikel 4, punt 16, van het CDW bedoelde douaneregelingen te plaatsen. De te vermelden douaneregeling is daarmee een onderdeel van de douaneaangifte. Geen enkele bepaling van het CDW verbiedt om na de vrijgave van goederen de in een douaneaangifte vermelde douaneregeling te wijzigen. Ook artikel 66 van het CDW verzet zich niet tegen een dergelijke herzieningsmogelijkheid, aangezien herziening van een douaneaangifte niet het gevolg heeft dat deze douaneaangifte of de daaruit voortvloeiende schuld vervalt.
4.2.7Gelet op de hiervoor in 4.2.3 weergegeven logica van artikel 78 van het CDW moet de aangever die verzoekt de in de douaneaangifte vermelde douaneregeling op grond van artikel 78 van het CDW te wijzigen in een andere douaneregeling, bewijzen in welke situatie de goederen na de vrijgave in werkelijkheid hebben verkeerd, zodat de inspecteur kan beoordelen of de situatie van de goederen in overeenstemming is (geweest) met de douaneregeling die de aangever bij het verzoek om herziening vraagt. Afhankelijk van de doelstellingen van de desbetreffende douaneregeling – die in geen geval gevaar mogen lopen – is het aan de inspecteur om te beoordelen of, en zo ja, onder welke voorwaarden tot herziening kan worden overgegaan en welke maatregelen nodig zijn om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover hij beschikt.
De opvatting van de Inspecteur dat het alsnog verlenen van een vergunning actieve veredeling in algemene zin is uitgesloten wanneer de aangever aantoont dat ten tijde van aanvaarding van de douaneaangifte aan alle voorwaarden voor het verlenen van een dergelijke vergunning werd voldaan, strookt niet met de door artikel 78 van het CDW beoogde doelstelling om de douaneprocedure af te stemmen op de werkelijke situatie in gevallen waarin wordt vastgesteld dat, gegeven die werkelijke situatie, de gevraagde herziening de doelstelling van de betrokken douaneregeling niet kan doorkruisen. Geen bepaling van het CDW of de UCDW verbiedt het de douaneautoriteiten om een vergunning voor een economische douaneregeling in het kader van een herziening van de douaneaangifte te verlenen als maatregel om een en ander recht te zetten.
4.2.7Gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.5 en 4.2.6 is overwogen, geven de hiervoor in onderdeel 3 weergegeven oordelen van het Hof in zoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is middel I in zoverre terecht voorgesteld.
4.3.1Middel I kan echter niet tot cassatie leiden op de hierna volgende gronden.
4.3.2Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 5 juni 2008 verzocht om de voor de vrachtwagens aangegeven douaneregeling brengen in het vrije verkeer te wijzigen in de douaneregeling actieve veredeling. Desgevraagd door de Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 18 januari 2019 toegelicht dat zij aan de hand van de chassisnummers van de vrachtwagens steeds door overlegging van de aangifte ten invoer en de aangifte ten uitvoer kan bewijzen dat zij buiten het douanegebied van de Europese Unie zijn gebracht. Voor een beperkt aantal vrachtwagens heeft belanghebbende aan de Rechtbank de hiervoor bedoelde documentatie overgelegd en gesteld dat dit volstaat om tot herziening van alle douaneaangiften over te gaan, zodat ervan moet worden uitgegaan dat voor de vrachtwagens geen douaneschuld is ontstaan. Tevens heeft belanghebbende voor de Rechtbank het verzoek om herziening aangevuld met het verzoek de douaneaangiften te wijzigen in de douaneregeling douane-entrepot in het geval het verzoek om wijziging in de douaneregeling actieve veredeling niet kan worden ingewilligd.
4.3.3Om in aanmerking te komen voor inwilliging van de verzoeken om herziening van de douaneaangiften als hiervoor in 4.3.2 weergegeven, moet belanghebbende de werkelijke situatie waarin elk van de vrachtwagens vanaf de vrijgave door de douane heeft verkeerd, beschrijven, ondersteund met bewijsmiddelen, zodat op basis daarvan kan worden beoordeeld of de desbetreffende vrachtwagen werkelijk heeft verkeerd in een situatie die past bij de door belanghebbende gevraagde douaneregeling, of de desbetreffende vrachtwagen in aanmerking komt voor toepassing van de gevraagde douaneregeling, en of belanghebbende als aangever de uit dien hoofde geldende verplichtingen heeft nageleefd.
4.3.4Afgezien van de stelling dat de vrachtwagens het douanegebied van de Europese Unie op enig moment hebben verlaten, blijkt uit de stukken van het geding niet dat belanghebbende de werkelijke situatie waarin elk van de vrachtwagens na de vrijgave heeft verkeerd, gestaafd met voldoende bewijsmiddelen, heeft voorgehouden aan de Inspecteur.
De doelstelling en werking van de douaneregeling actieve veredeling en van de douaneregeling douane-entrepot zijn verschillend en dat geldt ook voor de aan het gebruik van de goederen gestelde voorwaarden en de verplichtingen die de aangever moet nakomen.
Wat betreft de douaneregeling actieve veredeling (artikel 114 van het CDW) moet in elk geval komen vast te staan dat de desbetreffende goederen op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte waren bestemd om een of meer veredelingshandeling(en) te ondergaan, welke veredelingshandelingen waren voorgenomen en welke handelingen (uiteindelijk) daadwerkelijk zijn verricht, evenals wat de omstandigheden zijn (geweest) waarin die goederen na de vrijgave voor het vrije verkeer tot het tijdstip van wederuitvoer hebben verkeerd.
Wat betreft de douaneregeling douane-entrepot (artikel 98 van het CDW) moet komen vast te staan dat de desbetreffende goederen op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte waren bestemd om te worden opgeslagen en na de vrijgave voor het vrije verkeer hebben verkeerd op een plaats waar goederen in overeenstemming met de voor de douaneregeling douane-entrepot geldende voorwaarden zijn opgeslagen, in afwachting van een opvolgende douaneregeling of wederuitvoer. Toepassing van de douaneregeling douane-entrepot is bijvoorbeeld niet mogelijk in opslagplaatsen die worden gebruikt voor de verkoop in het klein (zie artikel 527 van de UCDW).
Een goed kan na de vrijgave niet tegelijkertijd in beide hiervoor beschreven situaties verkeren. Wanneer uit de door de aangever aangeleverde informatie niet is op te maken wat de werkelijke situatie is waarop de douaneprocedure (achteraf) moet worden afgestemd, is een verzoek om herziening niet voor inwilliging vatbaar.
4.3.5Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3.2 tot en met 4.3.4 is overwogen, heeft belanghebbende niet aangetoond dat de vrachtwagens hebben verkeerd in een situatie die in overeenstemming is met een van de douaneregelingen die belanghebbende in het verzoek om herziening heeft vermeld. Middel I kan daarom niet tot cassatie leiden.