ECLI:NL:HR:2025:1267
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieprocedure over aanslag inkomstenbelasting 2017 en beoordeling klachten door Hoge Raad
Op 12 september 2025 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de erven van [A] (belanghebbenden) en de Staatssecretaris van Financiën. De procedure betrof een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017 werd behandeld.
Belanghebbenden, vertegenwoordigd door V.J. de Groot, stelden het cassatieberoep in nadat het Hof hun hoger beroep had afgewezen. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. Na beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad geoordeeld dat deze klachten niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad motiveerde dit niet nader, omdat de klachten geen vragen opriepen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, conform artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Verder zag de Hoge Raad geen aanleiding om proceskosten toe te wijzen. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en W.A.P. van Roij, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.