ECLI:NL:HR:2025:1272
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 september 2023, nummer 23/00129, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 21/5312). De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, alsook de beschikking inzake belastingrente die daarbij was gegeven.
Belanghebbende heeft zijn bezwaren tegen de uitspraak van het Hof in cassatie gebracht, waarbij de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2025.