ECLI:NL:HR:2025:1282

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
24/00064
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake omzetbelasting over 2018

In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 november 2023, met nummer BK-22/01245. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/8185) die betrekking had op door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over de tijdvakken van 1 april 2018 tot en met 31 december 2018. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door H.G. Roodbeen, heeft een verweerschrift ingediend in deze cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2025.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00064
Datum12 september 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 november 2023, nr. BK-22/01245 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/8185) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 april 2018 tot en met 31 december 2018.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door H.G. Roodbeen, heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.