Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
30 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 10 april 2024. De verdachte, geboren in 1962, was betrokken bij een demonstratie in de hal van het ministerie van Economische Zaken, waarbij hij beschuldigd werd van medeplegen van lokaalvredebreuk, zoals bedoeld in artikel 139.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de strafvervolging onverenigbaar was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel slaagde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Dit arrest is gewezen door vice-president M.J. Borgers en de raadsheren A.L.J. van Strien, M. Kuijer, F. Posthumus en R. Kuiper, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P. Bakker.