Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de omzetbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door E.E. Tissen, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 februari 2022. Dit beroep was gericht tegen de beslissing van de Inspecteur over de door belanghebbende voldane bedragen aan omzetbelasting over verschillende tijdvakken in 2016 en 2017. De Hoge Raad oordeelde dat de door de huisarts tegen vergoeding verrichte diensten jegens een samenwerkingsverband niet vrijgesteld zijn van omzetbelasting, conform de relevante artikelen van de Wet OB 1968 en het Uitvoeringsbesluit OB.
Daarnaast heeft de belanghebbende de Hoge Raad verzocht om de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad constateerde dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 18 maanden, maar minder dan 24 maanden. Daarom werd een schadevergoeding van € 2.000 toegekend aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) ook veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard.