ECLI:NL:HR:2025:1595
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard in belastingzaak betreffende onroerendezaakbelastingen en rioolheffing
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X], vertegenwoordigd door J. van Gemert, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Eindhoven, vertegenwoordigd door [P]. Het cassatieberoep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 september 2024, nr. 22/2253, die op zijn beurt betrekking had op een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 20/2282V). Deze rechtszaken betroffen een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen en de rioolheffing voor het jaar 2020.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het Hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2025, waarbij de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.W.C. Feteris en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur.