ECLI:NL:HR:2025:1618
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vrijstellingsformulier pensioen woonland België
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen de erfgenaam van [A], hierna aangeduid als belanghebbende. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017, die aan belanghebbende waren opgelegd, evenals de daarbij behorende beschikkingen inzake belastingrente. De uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 januari 2024, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op de vraag of het risico van het niet stellen van een vraag in het vrijstellingsformulier voor de heffing over het pensioen in het woonland België voor rekening van de Inspecteur komt.
De Hoge Raad heeft de klachten van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. De Advocaat-Generaal R.J. Koopman had eerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie, en de Staatssecretaris heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.721 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht van € 559 opgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.