Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
ADVOCAAT-GENERAAL
1.Ten geleide
juros sobre o capital próprio(
interest on net equity, IoNE) onder het belastingverdrag met Brazilië. Die verdragskwalificatie bepaalt de omvang van de
tax sparing creditdie Nederland op basis van art. 23 van dat Verdrag verleent aan Nederlandse ontvangers van IoNE. Is
IoNEdividend in de zin van art. 10 Verdrag, dan verrekent Nederland 25% ervan, ongeacht de feitelijke bronheffing; is IoNE interest in de zin van art. 11 Verdrag, dan verrekent Nederland 20% ervan, ongeacht de feitelijke bronheffing. De Staatssecretaris verdedigt kwalificatie als rente; de belanghebbende als dividend.
juros sobre o capital próprio;
mutual agreement procedure(MAP) van 16 maart 2022;
2.De Braziliaanse juros sobre o capital próprio(interest on net equity: IoNE)
individual taxationin Brazilië [4] vermeldt over de IoNE dat die ‘some dividend features’ heeft, maar dat zijn fiscale behandeling ‘similar’ is met die van rente:
and therebyfor treaty purposes” (
curs. PJW). Het IBFD begint zijn antwoord op vraag 4 dan ook veiligheidshalve met de expliciete mededeling: “The answer below is restricted to the position of the Brazilian tax authorities.”
(i)inkomsten uit overheidsleningen, obligaties of schuldbewijzen, al dan niet verzekerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst, en
(ii)schuldvorderingen van welke aard ook, alsmede
(iii)alle andere inkomsten die door de belastingwetgeving van de Overeenkomstsluitende Staat waaruit de inkomsten afkomstig zijn, met inkomsten uit geldlening worden gelijkgesteld.”
(i)income from government securities, bonds or debentures, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in profits, and
(ii)debt-claims of every kind as well as
(iii)other income assimilated to income from money lent by the taxation law of the Contracting State in which the income arises.”
tax sparing creditin art. 23(4) Verdrag zegt de Nederlandse toelichting slechts dat die is overeengekomen en dat zij betekenisloos is voor ontvangen deelnemingsdividenden omdat die in Nederland niet belast worden: [23]
tax sparing creditinmiddels wel degelijk ook –
juist– betekenis voor deelnemingsdividend: sinds 1 januari 2016 bevat art. 13(17) Wet Vpb [24] een
linking ruledie de deelnemingsvrijstelling uitschakelt voor deelnemings-voordelen die aftrekbaar zijn in het bronland, zoals de Braziliaanse IoNE. [25] Buitenslands aftrekbare deelnemingsvoordelen vallen dus sinds 2016 in de grondslag van de vennootschapsbelasting. Dubbele belasting op voordelen uit een Braziliaanse deelneming wordt sindsdien niet meer voorkomen door objectvrijstelling, maar door verrekening, waarvoor beslissend is hoeveel er in Brazilië is geheven over dat voordeel, c.q. hoeveel er volgens het Verdrag
geachtwordt aldaar te zijn geheven.
allowance for corporate equitymij minder correct lijkt omdat IoNE geen
allowanceis, maar een daadwerkelijke winstuitdeling. Daarom maakte de regering ook onderscheid tussen de Belgische ACE/NID, [27] die geheel los staat van enige uitbetaling door de vennootschap, en de uitbetaling van IoNE.
1963(zie 3.9 hierboven). Het Commentaar 1963 vermeldt dat met ‘interest’ wordt gedoeld op vergoedingen op leningen. [31] Winstdelende obligaties zijn leningen als de obligatie-overeenkomst duidt op een karakter van een lening tegen rente. [32] Een uitputtende opsomming is niet bedoeld, reden voor de OESO om ook hier een vangnet op te nemen, nl. inkomsten die in de wetgeving van bronstaat fiscaal hetzelfde worden behandeld als (‘assimilated to’) vergoedingen op leningen. Aldus ook art. 11(4) van ons Verdrag.
1977gaat niet in op de betekenis van de term ‘subjected to the same taxation treatment as income from shares’ in art. 10(3) Model. Evenmin ging het OESO-Commentaar
1963op art. 11(4) in op de betekenis van de term ‘assimilated to income from money lent by the taxation law of the Contracting State in which the income arises’ in de 1963-tekst; vermeld wordt slechts dat dat een ‘general formula’ is. De term ‘subjected to the same taxation treatment as income from shares’ staat nog steeds in art. 10(3) van het OESO-Model 2017, maar ook in de OESO-commentaren van na 1977 wordt de betekenis van die term niet toegelicht.
4.Verdragsposterieure (beleids)ontwikkelingen; de MAP van 16 maart 2022
tax sparing creditin Nederland niet 25%, maar 20% van de IoNE bedraagt:
tax sparing credit; PJW] uit het Belastingverdrag de IoNE in aanmerking komt. Uit artikel 23, lid 4, Belastingverdrag volgt dat recht bestaat op een TSC van 25% als sprake is van dividend als bedoeld in artikel 10 van het Belastingverdrag en een TSC van 20% als sprake is van interest als bedoeld in artikel 11 van het Belastingverdrag.
Juros sobre o Capital Próprio, hereinafter: ‘JCP’) by a company which is a resident of Brazil to a resident of the Netherlands. This Competent Authority Agreement is entered into under paragraph 3 of Article 25 (Mutual Agreement Procedure) of the Convention.
Imposto de Renda das Pessoas Jurídicas) and social contribution on the net profits (in Portuguese:
Contribuição Social Sobre o Lucro Líquido) purposes, and that withholding tax is levied on JCP.
5.Verdragsinterpretatie
Algemeen
NJ1992, 106 [41] (over een verdrag uit 1956) dat art. 33(4) Verdrag van Wenen “weliswaar niet terugwerkt doch geacht mag worden het reeds geldende volkenrecht inzake de uitlegging van verdragen te hebben gecodificeerd” en uw HR
BNB2003/380 [42] (over het belastingverdrag met Singapore uit 1971), waarin u overwoog dat “een tussen twee staten gesloten overeenkomst, zoals ook in artikel 31 van het Verdrag van Wenen van 23 mei 1969, Trb. 1977, 169, is neergelegd, te goeder trouw moet worden uitgelegd”. Ik ga er daarom in het vervolg van uit dat het Verdrag krachtens het volkenrecht is onderworpen aan de uitleggingsregels zoals die in deel 3 van het Verdrag van Wenen zijn neergelegd.
uphill battle, waarbij die heuvel ook nog eens is bezaaid met landmijnen. De grootste horde vormt artikel 79 lid 1, aanhef en onder b, RO: beslissingen over de inhoud of toepassing van buitenlands recht worden niet op juistheid getoetst. Op de argumentatie voor deze beperking, die hoofdzakelijk op instigatie van de Hoge Raad zelf is ingevoerd, valt het nodige af te dingen, maar inmiddels heeft in ieder geval de civiele praktijk zich ingesteld op deze onttrekking aan de volledige cassatiecontrole.
lex specialisvoorrang op de verdragsuitlegregels in het Verdrag van Wenen, tenzij de context anders vereist, maar art. 3(2) moet zelf ook weer worden uitgelegd, en wel op basis van de Weense/volkenrechtelijke uitlegregels. Art. 3(2) Verdrag moet dus te goeder trouw, in de context en in het licht van het voorwerp en doel van het Verdrag met Brazilië worden uitgelegd. [44]
BNB2021/23 [45] stelde de rechtbank Zeeland-West-Brabant u prejudiciële vragen over de uitleg van art. 18(2) van het belastingverdrag met Portugal, waaronder de vraag of voor Nederlands bronheffingsrecht op AOW-uitkeringen aan alle in die bepaling genoemde criteria a, b en c moest zijn voldaan of alleen aan criterium c (overschrijding van een minimumbedrag). Met de rechtbank meende u dat tekst noch context daarover helderheid bood. U onderschreef uiteindelijk het standpunt van de belanghebbende dat aan alle drie de criteria moest zijn voldaan omdat het voor de hand lag dat een uitzondering (bronstaatheffing) op de hoofdregel (woonstaatheffing) nauwkeurig wordt geformuleerd en alleen wordt geschreven voor de gevallen die bij strikte lezing van de uitzondering onder die uitzondering vallen:
BNB2023/33 [46] oordeelde u dat een verdragsposterieur OESO-commentaar dat verder gaat dan precisering of verduidelijking van anterieure verdragsbepalingen niet – als aanvullend interpretatiemiddel ex art. 32 Weens Verdragenverdrag – van belang is bij de uitleg van die anterieure bepalingen, hoezeer zij ook aansluiten bij het OESO-Model:
BNB2023/33 (posterieur commentaar dat verder gaat dan precisering of verduidelijking is niet van belang voor de uitleg van een anterieur verdrag) ook geldt voor de
art. 31-interpretatiemiddelen, gegeven dat het OESO-commentaar een
auxiliary means of interpretationis in de zin van
art. 32Verdrag van Wenen. Een interpretatieve MAP is volgens haar geen art. 32-, maar een art. 31-interpretatiemiddel:
HR BNB 2023/33stond de status van verdragsposterieur OESO-commentaar centraal, dat een aanvullend uitleggingsmiddel is in de zin van art. 32 Verdrag van Wenen. Het komt mij voor dat de strekking van
HR BNB 2023/33ruimer kan zijn dan alleen het OESO-commentaar. Hoewel de bewuste overwegingen van de Hoge Raad in de context van het OESO-commentaar zijn gedaan, zie ik in theoretische zin niet direct in waarom het belang van dit arrest daartoe beperkt zou moeten blijven. Het argument dat de Hoge Raad aan deze beslissing ten grondslag heeft gelegd, dat het vaststellen of wijzigen van de inhoud van verdragsverplichtingen aan democratische controle zou worden onttrokken, heeft in beginsel evengoed te gelden voor andere verdragsposterieure uitleggingen die buiten de parlementaire controle om tot stand komen. Het is echter de vraag of de rechtsregel uit dit arrest ook kan worden toegepast op de Overeenkomst [de MAP; PJW], nu zij een uitleggingsmiddel is in de zin van art. 31(3) Verdrag van Wenen en dus geen aanvullend uitleggingsmiddel in de zin van art. 32 Verdrag van Wenen. Het komt mij namelijk voor dat een art. 31-uitleggingsmiddel een ander, verstrekkender karakter
kanhebben dan de uitleggingsmiddelen bedoeld in art. 32 Verdrag van Wenen. Vanuit dat licht bezien is het niet vanzelfsprekend dat
HR BNB 2023/33ook geldt voor art. 31-uitleggingsmiddelen, nog los van de vraag of
HR BNB 2023/33überhaupt verder strekt dan het verdragsposterieur OESO-commentaar.”
BNB2000/16 [51] en HR
BNB2000/17 [52] achtte u een door de Duitse en de Nederlandse bevoegde autoriteiten overeengekomen uitleg van een bepaling in het Duits-Nederlandse belastingverdrag irrelevant voor de uitleg door de rechter:
BNB2003/379-381 [54] heb ik betoogd dat een onderling-overlegbepaling in een verdrag, afhankelijk van haar formulering, kan inhouden dat de partijen gezamenlijk de bevoegdheid aan de bevoegde autoriteiten delegeren om nieuw recht te scheppen dat, mits constitutioneel gelegitimeerd en deugdelijk gepubliceerd, als (uitvoerings)verdrag gezien zou kunnen worden, net zoals een protocol bij het verdrag:
BNB2017/91 [56] betrof een MAP tussen de Nederlandse en de Duitse autoriteiten, ditmaal over de verdeling van het heffingsrecht over ontslagvergoedingen. Die MAP had aan Nederlandse zijde de vorm van een (beleids)besluit gekregen. De MAP was niet aan het parlement voorgelegd en evenmin gepubliceerd in het Tractatenblad. U had enige jaren vóór de MAP anders geoordeeld over die heffingsbevoegdheid dan de autoriteiten kennelijk, gezien hun MAP, wensten. U overwoog dat een MAP niet kan bewerkstelligen dat de Nederlandse rechter een verdragsbepaling, zoals deze eerder door de Hoge Raad is uitgelegd, ten nadele van de belastingplichtige (deels) buiten toepassing laat:
wetgevendeMAP) in art. 25(3) afwijst, want het MAP-resultaat was niet aan het parlement voorgelegd en evenmin in de Staatscourant gepubliceerd, maar gezien de overweging dat “artikel 25 (…) niet een bevoegdheid [bevat] om te komen tot een regeling die ten nadele van de belastingplichtige afdoet aan hetgeen de verdragsluitende partijen zijn overeengekomen (…)” lijkt u daar weinig voor te voelen.
en masseingetrokken toen Nederland erachter kwam dat in België ‘te weinig’ werd geheven over Nederlandse pensioenen. Ook belanghebbendes verklaring was met ingang van 1 januari 2018 ingetrokken. De inspecteur vorderde daarnaast inkomstenbelasting na bij de belanghebbende over 2014 t/m 2017, die zich echter beriep op vertrouwen op de vrijstellingsverklaring(en) en het rechtszekerheidsbeginsel. De feitenrechter honoreerde dat beroep en ook in cassatie ving de Staatssecretaris bot, grotendeels in de vorm van verwijzing naar art. 81(1) Wet RO. De Staatssecretaris betoogde onder meer dat de belanghebbende de Inspecteur had moeten informeren over de feitelijke Belgische heffing over het pensioen. U wees die klacht af met verwijzing naar de conclusie van mijn ambtgenoot Koopman:
BNB2017/91, geen aanwijzing dat u
legislativeMAPs mogelijk acht op basis van de OESO-standaardformulering van de MAP-bepaling.
bepaaldekwesties het zekere voor het onzekere heeft genomen en voor die kwesties een kennelijk regelgevende bevoegdheid delegerende protocolbepaling is overeengekomen met België. Art. 3 van het Protocol bij dat Verdrag (‘Met betrekking tot artikel 3, paragraaf 2, en artikel 28, paragraaf 3’), dat dus door beide parlementen is aanvaard en in de respectievelijke tractatenbladen is gepubliceerd, [62] vermeldt:
legislativeMAP waarvan het – mits correct gepubliceerde – resultaat ook de rechter bindt, tenzij deze gedelegeerde en daarmee lagere wetgeving strijdt met het Verdrag zelf of met hoger recht of algemene rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel.
BNB2017/91 zegt het volgende over de van uw rechtspraak afwijkende MAP in die zaak:
mismatchis geen moeilijkheid of twijfelpunt bij de uitleg of toepassing. Ook als dat anders zou zijn, wijkt het Besluit expliciet af van de Verdragsuitleg door de Nederlandse hoogste belastingrechter, die evenmin moeilijk is uit te leggen of toe te passen en evenmin tot toepassingstwijfel leidt. Met de feitenrechters meen ik dat het Besluit verder gaat dan slechts opheffen van ‘moeilijkheden en twijfelpunten’ die zich bij ‘de uitlegging of de toepassing’ van het Verdrag voordoen. Ik meen daarom dat het Besluit niet gebaseerd kan worden op art. 25 Verdrag. Ik zie ook overigens geen adequate gedelegeerde bevoegdheid.”
BNB2017/91 had vertrouwd op het recht zoals dat gold op het moment waarop hij de modaliteiten van zijn ontslagvergoeding overeenkwam, verzette het rechtszekerheidsbeginsel zich mijns inziens tegen zulke terugwerkende kracht:
Spuitvlieger- en
Beerta-arresten van de Hoge Raad.
Beerta‑arrest volgt dan al dat toepassing van het Besluit op ontslagvergoedingen overeengekomen vóór de publicatie van het Besluit strandt op het rechtszekerheidsbeginsel. Dat de belanghebbende er mogelijk van uitging dat de volgens HR BNB 2004/344 aan de Duitse arbeid toerekenbare € [i] in Duitsland belast zou zijn en dat zulks vervolgens feitelijk niet het geval bleek, doet er niet aan af dat belanghebbendes verwachting gerechtvaardigd was dat dat bedrag in geen geval in Nederland belast was. Hij heeft door die verwachting dat bedrag niet tijdig in een stamrecht kunnen onderbrengen, zoals hij wél heeft gedaan met de rest van de vergoeding.
BNB2017/6 niet ingegaan op deze terugwerkende kracht-kwestie omdat u oordeelde dat het MAP-resultaat de rechter hoe dan ook niet kon binden.
BNB2020/8 [65] gaat ten overvloede in op de betekenis van kennelijk ‘later gebruik’ in de zin van art. 31(3)(b) Verdrag van Wenen. Ik betwijfelde of de rechter ‘later gebruik’ in de plaats zou kunnen stellen van in andere richting wijzende tekst en context. Evenzeer betwijfelde ik dat voor het geval de bevoegde autoriteiten dat ‘latere gebruik’ in een MAP zouden hebben opgeschreven. Uit HR
BNB2000/16 (zie 6.1 hierboven) en HR
BNB2017/91 (zie 6.3 hierboven) volgt immers dat zo’n MAP de rechter niet ontslaat van de verplichting om het verdrag zelfstandig uit te leggen en dat een onderling-overlegbepaling de Executieven niet de bevoegdheid geeft een regeling te treffen die ten nadele van de belastingplichtige afdoet aan hetgeen de verdragssluitende staten volgens de rechter zijn overeengekomen. In HR
BNB2020/8 bent u niet op dit punt ingegaan.
7.Feitenrechtspraak over de Braziliaanse IoNE
pro forma– cassatieberoep, onder rolnr. 25/02876. Het Hof Den Bosch somde de volgende kenmerken van de IoNE op:
Welk artikel krijgt voorrang?
Moet met de later tot stand gekomen overeenstemming tussen Nederland en Brazilië in het MAP-besluit rekening worden gehouden?
juros sobre capital próprio, JCP) – which is a statutory remuneration paid to shareholders based on the net equity amount of the company. Despite having similarities with dividends in terms of legal procedures for distribution (e.g. the existence of profits is a requirement for the payment of IoNE, the payment needs to be agreed at the shareholders’ meeting, etc.), the tax treatment applicable is similar to that of interest in the sense that the income is taxed in the hands of the beneficiaries and is a deductible expense for the purpose of corporate income tax for the paying company – as opposed to the tax treatment of dividends (i.e. exempt from income tax in the hands of the beneficiaries and not deductible for the paying company).
Bundesfinanzhof [74] (de hoogste Duitse belastingrechter) zich uitgesproken over de kwalificatie van de IoNE onder het verdrag Duitsland-Brazilië in een geschil over de vraag of de Duitse ontvangende vennootschap voor de (aftrekbare) IoNE recht had op de Duitse deelnemingsvrijstelling (
Schachtelprivileg). Hij beantwoordde die vraag bevestigend. De IoNE was volgens hem naar Duits fiscaal recht een
Gewinnanteilen géén rente, en voor de (OESO-conforme) verdragstoepassing ‘inkomen uit aandelen’. Hij wees er onder meer op dat het voordeel voortkomt uit de participatie van de aandeelhouder in het kapitaal van de onderneming en dat het een vergoeding is voor de terbeschikkingstelling van eigen vermogen (par. 21). Hij wees er verder op dat uitsluitend voor de restcategorie in art. 10 Verdrag (‘income from other corporate rights assimilated to income from shares by the taxation law of the State of which the company making the distribution is a resident’) verwezen wordt naar de bronstaatkwalificatie (par. 22):
Tribunal Supremo(de hoogste Spaanse rechter, [76] afgezien van het
Tribunal Constitucional) heeft in 2016 tweemaal geoordeeld dat de IoNE een winstuideling is waarvoor de Spaanse deelnemingsvrijstelling geldt. Op 22 mei 2025 heeft de
Audienca Nacionalde IoNE ook voor de toepassing van het (op dit punt OESO-conforme) belastingverdrag met Brazilië gekwalificeerd als dividend.
Tribunal Supremooordeelde op 16 maart 2016 [77] op een cassatieberoep van de Spaanse Staat tegen Arcelor Mittal Spain Holding S.L., die IoNE uit Brazilië had ontvangen. De Spaanse fiscus had deelnemingsvrijstelling geweigerd omdat de IoNE aftrekbaar is en de deelnemingsvrijstelling bedoeld is om dubbele belasting te voorkomen, waarvan geen sprake is, gegeven die aftrekbaarheid. Ook voor verdragsdoeleinden beschouwde de Spaanse fiscus de IoNE als interest, zich mede baserende op de Braziliaanse fiscale behandeling ervan. Arcelor Mittal voerde aan dat de IoNE ook in Brazilië als winstdeling wordt beschouwd, nl. als een voordeel afkomstig uit aandelen, gebaseerd op een winstuitdelingsbesluit, en dat een beperkte aftrekbaarheid het juridische karakter van inkomen uit aandelen niet kan wegnemen. In hoogste feitelijke aanleg (bij de
Audiencia Nacional) kreeg Arcelor Mittal gelijk. De Spaanse landsadvocaat voerde daartegen in cassatie aan dat de Braziliaanse wet die de IoNE in het leven roept, de IoNE ‘interest’ noemt, dat IoNE slechts onder bepaalde omstandigheden betaald kan worden en alleen uit bepaalde bronnen, dat haar doel is solvabiliteitsverbetering en zij juist daarom anders wordt behandeld dan dividend (nl. aftrekbaar) en onderworpen is aan inhoudingsbelasting. De
Tribunal Supremowees het cassatieberoep af, overwegende onder meer dat ‘interest on net equity’ een innerlijk tegenstrijdige term is die kennelijk verklaard wordt door het doel van de regeling om de
debt/equity biaste verkleinen:
Tribunalde IoNE als dividend omdat de IoNE geen beloning is voor uitlening van enige hoofdsom en evenmin wordt berekend over enige hoofdsom, maar integendeel juist gebaseerd is op aanwezigheid van winst, terwijl de titel voor recht op IoNE is kapitaaldeelname door aandeelhouderschap. De voorwaarden voor aftrekbaarheid (voldoende winst(reserves)) verschillen bovendien van de voorwaarden voor aftrekbaarheid van interest, waardoor verliesmakers wel interest, maar geen IoNE kunnen aftrekken. Ook het Braziliaanse belastingrecht stelt IoNE dus niet gelijk met interest, aldus het
Tribunal:
TribunalSupremo heeft daarom het cassatieberoep van de Spaanse Staat tegen toepassing van de Spaanse deelnemingsvrijstelling op de IoNE verworpen.
Tribunal Supremoin gelijke zin geoordeeld op dezelfde gronden, [78] waaraan hij toevoegde dat art. 9(9) van de Braziliaanse wet op de IoNE Braziliaanse vennootschappen de optie geeft om de waarde van de IoNE op te nemen in het aandelenkapitaal of te reserveren in een winstreserve met het oog op kapitaaluitbreding.
juros sobre o capital próprio) verwijst naar nationaal recht, wordt niet verwezen. De Spaanse fiscus heeft het daarom nog eens geprobeerd, specifiek gericht op de verdragskwalificatie, maar ook die poging strandde op 22 mei 2025 [79] bij de hoogste feitenrechter, de
Audiencia Nacional. [80] De
Audienciaoverwoog dat de voorgelegde vraag in wezen al beantwoord was door de twee bovengenoemde arresten van het
Tribunal Supremoóók voor de toepassing van het belastingverdrag (dat lijkt mij niet evident), maar ging nog wel uitgebreid in op de argumenten van de Landsadvocaat dat (i) het
Tribunal Supremozich nog niet had uitgelaten over de kwalificatie van de IoNE voor de toepassing van het verdrag, (ii) het Directoraat-Generaal van de Spaanse belastingdienst, ná het arrest van het
Tribunal Supremovan 16 maar 2016, de verdragskwalificatie van de IoNE had behandeld in zijn
consulta V2962-16(kennelijk een beleidsregel) en had geconcludeerd dat voor de verdragstoepassing om interest ging en (iii) vanwege de aftrekbaarheid in Brazilië, niet de vrijstellingsmethode, maar de aftrekmethode ter voorkoming van dubbele belasting gold omdat art. 21 van de Spaanse Wet Vpb bepaalt (net als art. 13(17) Wet Vpb) dat de Spaanse deelnemingsvrijstelling niet geldt voor dividenden of winstaandelen die voor de uitbetalende entiteit aftrekbaar zijn:
Convenio de doble imposicion; PJW] España-Brasil. Por tanto, al tratarse de dividendos a todos los efectos resulta de aplicación en España el método de exención para dividendos previsto en el artículo 23.3 de dicho CDI España-Brasil. La posición de la Abogacía del Estado, del TEAC y de la Inspección ya la hemos reflejado antes.
Audienciaverwees (wel) naar de interpretatieregels van het Weense verdragenverdrag en naar de eigen interpretatieregel in art. 3(2) van het OESO-Model en het toe te passen verdrag. Hij oordeelde op die basis ten eerste (
en primer lugar) dat het Hispano-Braziliaanse belastingverdrag de IoNE ‘duidelijk’ (
claramente) als dividend kwalificeert en niet als interest. Ten tweede (
en segundo lugar): de
consultaV2962-16 waarop de Staat zich beriep, is geen wetgeving (‘no tienen carácter de fuente normativa’) en heeft te minder rechtskundige betekenis als zij een belastingverdrag tegenspreekt. Dat de nationale wet de deelnemingsvrijstelling uitschakelt als een dividend aftrekbaar is in het bronland, achtte de
Audienciaevenmin relevant als die nationale wet onverenigbaar is met de vrijstelling in het belastingverdrag. Ten derde en tenslotte (
y en tercer lugar) oordeelde de
Audienciadat de IoNE ook door de Braziliaanse autoriteiten zelf niet als rente wordt aangemerkt. De
Audienciagaf de belastingplichtige aldus ook gelijk voor wat betreft de verdragskwalificatie van de IoNE (
curs. PJW):
que claramente califica a estas rentas como dividendos y no como intereses- han de ser desestimadas.
las consultas tributarias no tienen carácter de fuente normativa(art.7 de la LGT 58/2003), y menos aún para desdecir el contenido de un convenio de doble imposición.
tampoco procede la aplicación de las normas internas contenidas en la Ley del Impuesto de Sociedades, cuando la conclusión a la que se llegue contravenga el espíritu del convenio, según el criterio de la doctrina científica más autorizada y de la propia jurisprudencia.
Audiencia; PJW], y ha demostrado la recurrente,
la práctica precisamente de la propia administración brasileña, más allá del tipo de interés aplicado, que no es relevante, durante la negociación del Convenio y después de éste,
no ha sido la de dar a los juros el tratamiento de intereses, del art.11.5 del Convenio, sino el de dividendos.
9.Literatuur over IoNE
tweeverdragsbepalingen gelijktijdig van toepassing zijn, is wel eens het standpunt ingenomen dat dan net zo lang geanalyseerd moet worden tot in het voorliggende geval een van de twee bepalingen als
generalisten opzichte van de andere kan worden opgevat (probleem daarbij is dat er uiteindelijk veelal geen
generalis-specialisonderscheid te maken valt). De meesten — en ik schaar mij onder hen — kijken er anders tegen aan: als de verdragsluitende landen toewijzingsbepalingen zodanig formuleren dat sommige inkomensbestanddelen binnen de reikwijdte van
tweebepalingen vatten, moeten zij daarvan de consequentie aanvaarden: beide bepalingen zijn van toepassing. Nu belastingverdragen geen heffingsbevoegdheid
toewijzen(in plaats van de — gebruikelijke, en ook hierboven gebruikte — uitdrukking ‘toewijzingsbepalingen’ is het dan ook juister te spreken van ‘verdelingsbepalingen’) maar de verdragsstaten
beperkenbij de toepassing van hun nationale belastingregels (door af te zien van heffing of door voorkoming te verlenen) dienen bij gelijktijdige toepasselijkheid van twee verdelingsbepalingen beide verdragsstaten niet alleen de ene doch ook de andere bepaling te volgen en daarmee de beperkingen die daaruit voortvloeien. Waar het de woonstaat betreft (zoals Nederland bij deze IoNE-kwestie) komt dat erop neer dat deze staat de door de ontvanger verschuldigde belasting dient te verminderen op de wijze in het verdrag voorgeschreven voor inkomsten waarop de twee van toepassing zijnde verdelingsbepalingen zien; hier derhalve: met een tax sparing credit ter grootte van de hoogste van de twee van toepassing zijnde percentages (25% voor dividend in de zin van art. 10 en 20% voor interest in de zin van art. 11): 25% dus; (…).”
avant la lettre’ en meent dat kwalificatie als dividend vóórgaat:
4.1. Verdragkwalificatie aftrek eigen vermogen
NLF2025/2188 de in 7.1 hierboven geciteerde uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 30 juli 2025 becommentarieerd en een overzicht gegeven van de weliswaar verschillende, maar steeds tot hetzelfde resultaat (25%
tax sparing credit) leidende argumentaties van de feitenrechters. Hij acht de ‘verduidelijking’ in het MAP-besluit van 16 maart 2022 (zie 4.3 hierboven) in strijd met de uitleg die volgt uit het Verdrag zelf en daarom evenmin relevant voor de jaren ná publicatie van die MAP (ik laat voetnoten weg):
Status MAP-besluit