Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als [X], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 maart 2025, met nummer SGR 24/3809 V. Dit beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 4 oktober 2024. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft ook verzoeken om wraking ingediend, maar deze zijn niet toegewezen.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van de Rechtbank op het verzet onderzocht. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, en is op 31 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.