In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerder] is ondernemer. Sarabel is een persoonlijke investeringsvennootschap van [verweerder] .
(ii) [eiser] is advocaat. In het verleden heeft hij als advocaat opgetreden voor zowel [verweerder] als [de zakenpartner] (hierna: [de zakenpartner] ).
(iii) In april 2015 heeft [eiser] [verweerder] en [de zakenpartner] met elkaar in contact gebracht. In de periode van juni 2015 tot en met december 2016 hebben [verweerders] een bedrag van ruim € 75 miljoen geleend aan [de zakenpartner] , bestemd voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran. [verweerder] zou een belang van 50% verwerven in de onderneming die [de zakenpartner] in Iran zou oprichten.
(iv) In 2016 konden [verweerder] en [de zakenpartner] het niet eens worden over de uitwerking van hun samenwerking. [eiser] heeft toen bemiddeld tussen [verweerder] en [de zakenpartner] met als doel de samenwerking tussen hen te formaliseren. Onder begeleiding van [eiser] is onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst.
(v) In de eerste helft van 2017 bleek dat [verweerder] en [de zakenpartner] het niet eens konden worden over de (uitwerking van de) samenwerkingsovereenkomst. [de zakenpartner] wilde op dat moment de samenwerking met [verweerder] niet voortzetten.
(vi) Eind 2017 heeft [eiser] wederom bemiddeld tussen [verweerders] en [de zakenpartner] om een minnelijke oplossing te bewerkstelligen. In januari 2018 is, na deze bemiddeling, een (nader uit te werken) vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [verweerders] en [de zakenpartner] .
(vii) De FIOD heeft een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen [de zakenpartner] . In oktober 2018 heeft de FIOD aan [eiser] vragen gesteld naar aanleiding van betalingen via zijn derdengeldenrekening. [verweerder] is in dit onderzoek als getuige gehoord. [de zakenpartner] werd ten tijde van de procedure in hoger beroep verdacht van verduistering, valsheid in geschrift en witwassen. De aanvankelijke verdenking van oplichting is komen te vervallen.
(viii) In maart 2019 hebben [verweerders] , [de zakenpartner] en [eiser] een bemiddelingsovereenkomst gesloten. In die overeenkomst verplicht [eiser] zich ertoe zich in te spannen om de vaststellingsovereenkomst zo spoedig mogelijk uit te werken.
(ix) Eind juni 2020 heeft [eiser] aan de advocaten van [verweerder] en [de zakenpartner] bericht dat hij zijn opdracht als bemiddelaar beëindigt.
(x) In februari 2022 heeft [verweerder] van de FIOD een gedeelte van het strafdossier van [de zakenpartner] ontvangen.
(xi) Op 15 juni 2022 zijn [verweerders] een bodemprocedure tegen [de zakenpartner] gestart, waarin zij onder meer de aan [de zakenpartner] ter beschikking gestelde gelden terugvorderen.
(xii) Op 27 september 2022 (aangepast op 4 oktober 2022) hebben [verweerders] de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [eiser] , welk verlof is verleend. Op 30 november 2022 is dit bewijsbeslag ten laste van [eiser] gelegd op kopieën van een aantal, in het proces-verbaal van beslaglegging omschreven, bescheiden.
(xiii) Bij vonnis van 26 juli 2023 in de bodemprocedure tussen [verweerders] en [de zakenpartner] heeft de rechtbank Amsterdam de vaststellingsovereenkomst ontbonden en [de zakenpartner] veroordeeld om aan [verweerders] te betalen een bedrag van ruim € 75 miljoen in hoofdsom.