ECLI:NL:HR:2025:1834

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
24/00864 bis
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onroerendezaakbelastingen en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep tegen [X] B.V. De zaak betreft de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De Hoge Raad heeft eerder, in een arrest van 26 september 2025, bepaald dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag niet in stand kan blijven en dat de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor eigenaren verminderd moeten worden tot de WOZ-waarden van de desbetreffende onroerende zaken, berekend naar het tarief dat gold voorafgaand aan 2021.

In de huidige uitspraak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure. Belanghebbende, [X] B.V., heeft op 5 november 2025 aangegeven dat een oordeel over de proceskostenvergoeding niet langer nodig is, omdat partijen een afspraak hebben gemaakt. Hierdoor zag de Hoge Raad geen aanleiding meer om het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep te veroordelen in de kosten van de cassatieprocedure.

De Hoge Raad heeft het principale beroep in cassatie van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard en het incidentele beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak van het Hof is vernietigd, maar enkel voor zover deze betrekking heeft op de vermindering van de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De Hoge Raad heeft de aanslagen verminderd tot de waarde van de onroerende zaken zoals deze volgt uit de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken, en naar het geldende tarief voor eigenaren van niet-woningen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/00864bis
Datum5 december 2025
ARREST
in de zaak van
HET DAGELIJKS BESTUUR VAN DE REGIONALE BELASTING GROEP
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2024, nrs. BK-22/909 tot en met BK-22/913 [1] , nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om nadere gegevens te verstrekken.

1.Geding in cassatie

1.1
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 26 september 2025, ECLI:NL:HR:2025:1385 (hierna: het arrest van 26 september 2025), wordt verwezen naar dat arrest.
1.2
Bij het arrest van 26 september 2025 heeft de Hoge Raad beslist dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven en dat de Hoge Raad de zaak zal afdoen door de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor eigenaren voor het jaar 2021 te verminderen tot aanslagen berekend naar de WOZ-waarden van de desbetreffende onroerende zaken en naar het direct voorafgaand aan 2021 geldende tarief.
1.3
De Hoge Raad heeft bij het arrest van 26 september 2025 tot slot beslist dat het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
2. Beslissing over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure
2.1
Alvorens een beslissing te nemen over de omvang van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure, heeft de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Het gaat hierbij om gegevens ter voldoening aan de op belanghebbende rustende last om te bewijzen dat zijn geval met het oog op die proceskostenvergoeding is aan te merken als een bijzonder geval als bedoeld in rechtsoverweging 3.5.2 van het arrest van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46.
2.2
Belanghebbende heeft op 5 november 2025 een bericht in haar digitale dossier geplaatst waarmee zij de Hoge Raad heeft laten weten dat een oordeel over de hiervoor in 2.1 bedoelde vergoeding niet langer nodig is omdat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding meer voor een veroordeling van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep in de kosten van de cassatieprocedure.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het principale beroep in cassatie van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep ongegrond,
- verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar enkel voor zover deze betrekking heeft op de vermindering van de voor het jaar 2021 aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen, en
- vermindert de voor het jaar 2021 aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen tot aanslagen berekend naar de waarde van de onroerende zaken zoals deze volgt uit de beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken, en naar het direct voorafgaand aan 2021 geldende tarief voor eigenaren van niet-woningen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, P.A.G.M. Cools, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2025.
Van het dagelijks bestuur van de Regionale Belasting Groep wordt voor de behandeling van het beroep in cassatie een griffierecht geheven.