Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
18 februari 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2023. De verdachte, geboren in 1978, had beroep ingesteld tegen de veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie, zoals geregeld in artikel 11b van de Opiumwet en artikel 140, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk verklaard moest worden, onder verwijzing naar het ne bis in idem-beginsel (artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht) en de beginselen van een behoorlijke procesorde. De vraag was of het hof het OM ontvankelijk in vervolging kon verklaren, nu de verdachte reeds onherroepelijk was veroordeeld voor de onderliggende feiten.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere veroordeling door het hof in stand bleef.