Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
22 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die in eerste aanleg was vrijgesproken van poging tot verkrachting, zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat H.M.W. Daamen een cassatiemiddel had voorgesteld. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de motivering van de bewezenverklaring beoordeeld en geconcludeerd dat het cassatiemiddel niet tot cassatie leidt. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad oordeelde dat de door de verdediging aangevoerde inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster niet zodanig zijn dat deze haar gehele verklaringen als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Het hof had geoordeeld dat de verschillen in de verklaringen van de aangeefster niet van wezenlijk belang zijn voor de bewijsconstructie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarbij de vice-president M.J. Borgers als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M. Kuijer en C.N. Dalebout. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.