Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 april 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap en de opheffing van de vereffening. De zaak betreft een geschil tussen twee erfgenamen, de broer en de zus, na het overlijden van hun vader in maart 2022. De vader had geen testament achtergelaten, en de broer heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. De zus heeft de kantonrechter verzocht om de opheffing van de vereffening, omdat zij stelde dat alle schulden van de nalatenschap waren voldaan en er slechts een gering bedrag aan baten overbleef. De kantonrechter heeft het verzoek van de zus toegewezen, wat door het gerechtshof is bekrachtigd. De broer heeft cassatie ingesteld, waarbij hij betoogde dat de zus niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar verzoek, omdat dit alleen door de vereffenaars tezamen kon worden gedaan. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de kantonrechter terecht de zus heeft ontvangen in haar verzoek, ook al was dit niet samen met de broer ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de zus voldoende heeft aangetoond dat de nalatenschap geen substantiële baten meer bevatte en dat de opheffing van de vereffening gerechtvaardigd was. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de broer verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft.