Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) Op 18 november 2011 is te Groningen overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster).
- ii) [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) is een van de erfgenamen van erflaatster.
- iii) Handelende voor zich en als gevolmachtigde van de overige erfgenamen heeft [betrokkene] uit hoofde van art. 4:199 lid 2 BW aan de kantonrechter mededeling gedaan dat de schulden van de beneficiair aanvaarde nalatenschap van erflaatster de baten daarvan overtreffen.
Ter toelichting heeft [betrokkene] aangevoerd dat het saldo van de nalatenschap minstens € 12.000,-- negatief bedraagt, terwijl op de bankrekening van erflaatster een bedrag van ongeveer € 136,-- staat.
De gerealiseerde baten van de nalatenschap kunnen dan ten volle worden aangewend ter voldoening van de vereffeningskosten, die conform de declaratie van de notaris op € 1.606,50 kunnen worden vastgesteld, aldus [betrokkene] .
In de eerste plaats wordt geklaagd dat de kantonrechter heeft miskend dat een redelijke uitleg van art. 4:209 BW zich niet ertegen verzet dat in één beschikking zowel de kosteloze vereffening als de opheffing van de vereffening wordt bevolen. In de tweede plaats wordt geklaagd dat de kantonrechter heeft miskend dat een redelijke uitleg van art. 4:209 BW zich evenmin ertegen verzet dat in het geval van opheffing van de vereffening van de nalatenschap de griffiekosten ten laste van de Staat worden gebracht.
4.Beslissing
4 mei 2018.