ECLI:NL:HR:2025:663

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/00596
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schending zorgplicht en verjaring in financieel recht met betrekking tot renteswaps

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting Administratiekantoor A (hierna: KvZ) en Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: Rabobank). De zaak betreft een geschil over renteswaps en de vraag of er sprake was van schending van de zorgplicht door Rabobank. KvZ had eerder in de feitelijke instanties vorderingen ingesteld die door het hof waren afgewezen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat KvZ beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl Rabobank een voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van KvZ beoordeeld, maar deze niet gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof en dat er geen noodzaak is om het incidentele beroep te behandelen. De Hoge Raad heeft KvZ in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op een totaal van € 18.610,--, vermeerderd met wettelijke rente indien niet tijdig voldaan. De uitspraak is gedaan door de vicepresident en raadsheren van de Hoge Raad, waarbij de voorzitter de uitspraak openbaar heeft gedaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00596
Datum25 april 2025
ARREST
In de zaak van
[Stichting Administratiekantoor] [A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: KvZ,
advocaat: J.H.M. van Swaaij,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: Rabobank,
advocaat: J.W.M.K. Meijer.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/643696 / HA ZA 18-181 van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2020 en 3 februari 2021;
b. het arrest in de zaak 200.291.976/01 van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 2023.
KvZ heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Rabobank heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Rabobank toegelicht door haar advocaat en door M.H.K. Jansen en W.P.J. van Keulen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van KvZ heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het principale beroep;
- veroordeelt KvZ in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabobank begroot op € 16.410,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien KvZ deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
25 april 2025.