Conclusie
forward startingrenteswaps, in 2007. Het hof heeft de vorderingen van [Stichting Administratiekantoor] afgewezen, deels op inhoudelijke gronden (zoals ten aanzien van de bankmarge in het rentetarief van de swaps en de rentevisie van de bank) en deels omdat deze zijn verjaard. [Stichting Administratiekantoor] klaagt in cassatie naar mijn mening vergeefs over het arrest van het hof.
forward startingrenteswaps die gingen lopen na het verstrijken van de looptijd van de rentecap.
- twee renteswaps met een looptijd van 1 juli 2007 tot 1 april 2021, een vaste rente van 3,95 % en een hoofdsom van € 12 miljoen respectievelijk € 8 miljoen:
- twee
forward startingrenteswaps met een looptijd van 1 juli 2010 tot 1 april 2021, een vaste rente van 4,15% en een hoofdsom van € 9 miljoen respectievelijk € 6 miljoen.
De door de bank te vergoeden variabele rente was de 3-maands Euribor. Daarnaast hebben [dochtervennootschappen] met toestemming van Rabobank de rentecap gecontinueerd.
2.MTM waarde van Transacties
3.De bepaling van het risico waarvoor de Bank Dekking kan verlangen
4.Wat geldt als Dekking?
7.Wat gebeurt er als er een tekort aan Dekking ontstaat?
cancellation agreementgesloten met betrekking tot de twee bij NIBC afgesloten renteswaps met een hoofdsom van € 8 miljoen respectievelijk € 6 miljoen. Op 24 september 2007 hebben [A] B.V., Fortis en Rabobank een ‘Overeenkomst tot contractsovername’ gesloten met betrekking tot de twee bij Fortis afgesloten renteswaps met een hoofdsom van € 12 miljoen respectievelijk € 9 miljoen. Op 1 oktober 2007 heeft Rabobank deze contractsovername bevestigd aan [A] B.V. die deze bevestigingen op 27 februari 2008 heeft ondertekend.
2.Procesverloop
- een verklaring voor recht dat Rabobank in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld jegens [dochtervennootschappen] in verband met (A) het adviseren/aangaan van de renteswaps en/of (B) het in rekening brengen van kosten en/of (verborgen) provisies en/of (C) het adviseren van de renteswaps in combinatie met de onderliggende financiering en/of het noodplan (vordering 1);
overhedge(vordering 4);
overhedge, 8.
forward starting, 9. portefeuillehedge (bij andere bank), 10. verborgen provisie, 11. inflexibel product, 12. problemen bij vervroegde aflossing en 13. problemen hij herfinanciering. Zij stelt voorts dat de renteswaps in strijd waren met in de kredietovereenkomsten opgenomen bepalingen over vervroegde aflossing en renteconversie, althans deze frustreerden, zonder dat Rabobank daarvoor gewaarschuwd had.
overhedge, heeft het hof afgewezen (rov. 4.10).
Ten aanzien van vordering 5 en 6 oordeelde het hof dat deze vorderingen zijn verjaard (rov. 4.11- 4.12.3).
3.Bespreking van het middel in het principale cassatieberoep
Het middel klaagt dat het hof in rov. 4.9 niet beoordeelt of Rabobank een zorgplicht heeft geschonden (
onderdeel 1) en klaagt aansluitend over het deels op rov. 4.9 voortbouwende oordeel in rov. 4.10 over de
overhedge(
onderdeel 2).
Voorts klaagt het middel over de oordelen in rov. 4.5 over de bankmarge (
onderdeel 3) en in rov. 4.6 over het niet mededelen van de rentevisie (
onderdeel 5).
onderdeel 4).
Tot slot klaagt het middel over het oordeel in rov. 4.12.2 en 4.15 over de verjaring (
onderdeel 6).
In de omstandigheden van dit geval mocht Rabobank niet volstaan met het stellen van een voorwaarde dat renteswaps zouden worden afgesloten, zonder dat zij [dochtervennootschappen] daarover deugdelijk had geïnformeerd en geadviseerd. Het oordeel van het hof komt erop neer dat Rabobank ontslagen zou zijn van haar zorgplicht door deze voorwaarde te stellen, aldus het onderdeel. Volgens
onderdeel 1 onder ais dit oordeel daarom onjuist.
Het oordeel is voorts onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd, omdat [Stichting Administratiekantoor] uitvoerig onderbouwd heeft gesteld dat en waarom [dochtervennootschappen] niet bekend waren met de risico’s van renteswaps en Rabobank hen daarover niet voldoende ingelicht heeft (
onderdeel 1 onder b) en omdat [Stichting Administratiekantoor] uitvoerig gemotiveerd heeft gesteld dat renteswaps voor [dochtervennootschappen] ongeschikt waren (
onderdeel 1 onder c).
In rov. 4.9 oordeelt het hof slechts dat dit uitgangspunt niet opgaat, omdat Rabobank als voorwaarde voor het verstrekken van financieringen had gesteld dat – ingeval de Fortis/NIBC renteswaps niet zouden worden gehandhaafd – het renterisico op de leningen voor minimaal 50% zou worden afgedekt met een renteswap en [dochtervennootschappen] deze voorwaarde hebben aanvaard, waardoor vaststaat dat er bij de herfinanciering door de Rabobank een renteswap moest worden afgesloten die het renterisico van minimaal 50% van de totale financiering bij Rabobank afdekte. Met andere woorden, het uitgangspunt dat zonder zorgplichtschendingen er een alternatief zou zijn gekomen in de vorm van een geheel variabele lening of rentecap, gaat niet op. Het principale middel bestrijdt niet de uitleg door het hof van de in het financieringsvoorstel van 6 juli 2007 opgenomen voorwaarde. [2]
overhedge. Het hof overwoog:
overhedge. [3] Daarvoor geldt als algemeen aanvaard uitgangspunt dat Rabobank als aanbieder van derivaten uit hoofde van haar bancaire zorgplicht de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat de rentederivaten wat betreft hun nominale waarde, hun looptijd en hun rentetarief aansluiten bij de onderliggende leningen waarvan het renterisico wordt afgedekt. Dat is een eigen verantwoordelijkheid van Rabobank, die niet wordt weggenomen door de wijze waarop [dochtervennootschappen] eerder bij Fortis en NIBC het renterisico hadden afgedekt. Van Rabobank kon worden verwacht dat zij bij het aanbieden van de renteswaps ter voldoening aan de door haar gestelde voorwaarde ervoor zorgdroeg dat deze aansloten op de onderliggende financieringen. De door [Stichting Administratiekantoor] gestelde
overhedgeis gegrond op de stelling dat het rekeningcourantkrediet en het investeringskrediet zich niet lenen voor afdekking met rentederivaten. Volgens [Stichting Administratiekantoor] kon daarom een maximale hoofdsom van € 30 miljoen met renteswaps worden afgedekt. Nu minimaal € 35 miljoen werd afgedekt met de renteswaps en de rentecap, is de hoofdsom van de renteswaps volgens [Stichting Administratiekantoor] te hoog. Dit betoog stuit reeds af, zoals hiervoor overwogen, op het feit dat de aan het verstrekken van financiering door Rabobank verbonden voorwaarde van afdekking van minimaal 50% van het renterisico met een renteswap betrekking had op het gehele pakket aan financieringen, inclusief het rekening-courantkrediet en het investeringskrediet. Verder heeft Rabobank concreet en onderbouwd toegelicht dat de hoofdsom van de aan [dochtervennootschappen] verstrekte financieringen niet lager is geweest dan € 35 miljoen. Vordering 4 zal daarom worden afgewezen.”
op het feit dat de aan het verstrekken van financiering door Rabobank verbonden voorwaarde van afdekking met minimaal 50% van het renterisico met een renteswap betrekking had op het gehele pakket aan financieringen, inclusief het rekening-courantkrediet en het investeringskrediet.”
Volgens subonderdeel is het hof ten onrechte tot dit oordeel gekomen, omdat (i) niet valt in te zien waarom door het stellen van die voorwaarde renteswaps die zich niet lenen voor rekening-courantkrediet en het investeringskrediet ineens wel geschikt zouden zijn voor het afdekken van het renterisico ter zake van beide kredieten, (ii) Rabobank met het stellen van deze voorwaarde in elk geval niet was ontslagen van haar verplichting om [dochtervennootschappen] deugdelijk te adviseren en (iii) zonder nadere toelichting, die ontbreekt, aangenomen moet worden dat een rentederivaat zich niet leent voor afdekking als vorenbedoeld.
Vordering 4 is een op zorgplichtschending van Rabobank gebaseerde vordering tot schadevergoeding ter zake van een gestelde
overhedge(rov. 4.1). Aan de vordering ligt de stelling ten grondslag dat het rekeningcourantkrediet en het investeringskrediet zich niet lenen voor afdekking met rentederivaten, zodat de hoofdsom van de rentederivaten te hoog is. Dit stuit volgens het hof af op de omstandigheid dat de – door Rabobank gestelde en door [dochtervennootschappen] aanvaarde − voorwaarde van afdekking van minimaal 50% van het renterisico, betrekking had op het gehele pakket aan financieringen inclusief het rekening-courantkrediet en het investeringskrediet.
Het hof heeft hiermee geen oordeel gegeven over de geschiktheid van renteswaps voor het afdekken van renterisico op rekening-courantkredieten en investeringskredieten, maar oordeelt slechts dat wat partijen zijn overeenkomen in de weg staat aan de toewijsbaarheid van vordering 4. Hierop stuiten de argumenten (i) en (iii) van het onderdeel af.
Argument (ii) van het onderdeel faalt op dezelfde gronden als
onderdeel 1.
“Rabobank concreet en onderbouwd [heeft] toegelicht dat de hoofdsom van de aan [dochtervennootschappen] verstrekte financieringen niet lager is geweest dan € 35 miljoen.”
subonderdeel 2.2 onder avalt niet in te zien waarom het feit dat de financieringen een bepaalde hoogte bereikt hadden (‘niet lager dan € 35 miljoen’) redengevend of mede redengevend zou kunnen zijn voor de verwerping van het in rov. 4.10 vermelde betoog van [Stichting Administratiekantoor] dat rentederivaten zich niet lenen voor afdekking van een rekening-courantkrediet en investeringskrediet. Gezien de stellingen die [Stichting Administratiekantoor] bij memorie van grieven betrokken heeft, heeft het hof zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
De overweging dat Rabobank heeft toegelicht dat de hoofdsom van de financieringen niet lager is geweest dan € 35 miljoen, moet worden gelezen in verband met de stelling van [Stichting Administratiekantoor] dat minimaal € 35 miljoen werd afgedekt met de renteswaps en rentecap. Dat wijst niet op het bestaan van een
overhedge.
subonderdeel 2.2 sub bmocht het hof niet zonder meer uitgaan van de stelling van Rabobank dat de hoofdsom van de aan [dochtervennootschappen] verstrekte financiering niet lager zou zijn dan € 35 miljoen.
onderdeel 5. Dit onderdeel klaagt over het oordeel in rov. 4.6 dat Rabobank niet gehouden was haar rentevisie met [dochtervennootschappen] te delen. Het hof overwoog:
subonderdeel 5.1) als het oordeel dat geen sprake is van bijkomende omstandigheden (
subonderdeel 5.2).
Volgens
subonderdeel 5.1is een bank in het kader van een adviesrelatie gehouden om haar klant te informeren over de kansen op een rentestijging, dan wel daling ook al kan daarover uiteraard geen enkele zekerheid worden verstrekt.
Subonderdeel 5.2betoogt dat, omdat een renteswap een ingewikkeld en risicovol product is, het tot de zorgplicht van een bank behoort, zeker in het kader van een adviesrelatie, om vanuit haar deskundigheid de klant te informeren over haar renteverwachting mede in verband met het risico dat de klant loopt als het een langdurige verplichting gaat.
Dit geldt zeker nu [Stichting Administratiekantoor] gesteld heeft dat Rabobank aan haar medegedeeld heeft dat de rente ging stijgen en dat [Stichting Administratiekantoor] vertrouwde op het advies van de bank. Rabobank publiceert ieder kwartaal renteprognoses, zij heeft echter verzuimd deze met [Stichting Administratiekantoor] te delen en/of te bespreken, aldus de klacht.
subonderdeel 5.2. Het subonderdeel slaagt naar mijn mening niet. Het hof overwoog dat − zonder bijkomende omstandigheden − niet als juist kan worden aanvaard dat een bank die een renteswap aangaat met een wederpartij ter afdekking van renterisico, per definitie haar renteverwachting aan de wederpartij moet meedelen om te voorkomen dat deze zich met succes op schending van de zorgplicht kan beroepen. Het hof onderkent met dit uitgangspunt dat zich omstandigheden kunnen voordoen die meebrengen dat de bank gehouden is haar renteverwachting aan de wederpartij mede te delen. Dit subonderdeel bestrijdt dit uitgangspunt niet. Het subonderdeel betoogt dat in beginsel van dergelijke bijkomende omstandigheden sprake is gezien de aard van het product en het risico dat de klant loopt, en voegt daaraan toe dat dit zeker het geval is in een adviesrelatie. Dit kan naar mijn mening niet worden aangenomen.
subonderdeel 5.1. Uit de bespreking van
subonderdeel 5.2volgt dat, a fortiori, een zo algemene regel als door
subonderdeel 5.1wordt verdedigd, geen steun vindt in het recht.
subonderdeel 4.1heeft het hof dit miskend in rov. 4.8-4.10. Volgens het
subonderdeel 4.2heeft het hof niet of ontoereikend op de stellingen van [Stichting Administratiekantoor] gerespondeerd.
subonderdelen 6.1-6.4tegen rov. 4.12.2. Het hof honoreerde het beroep van Rabobank op verjaring van de schadevorderingen 5 en 6 ter zake van de opslagverhogingen. Het hof overwoog over de aanvang van de verjaringstermijn:
subonderdeel 6.1ziet het hof eraan voorbij dat uit het enkele feit dat er geen bijzondere expertise voor nodig is om de schade als gevolg van (het doorvoeren van) de opslagverhogingen te onderkennen en het verband met Rabobank te leggen, niet kan volgen dat [dochtervennootschappen] reeds daadwerkelijk in staat zou zijn geweest om een rechtsvordering in te stellen. Zoals geoordeeld in HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:19, dient de benadeelde voldoende zekerheid te hebben verkregen dat
de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon,terwijl het hof slechts tot de vaststelling is gekomen dat [dochtervennootschappen] wat betreft deze schade als gevolg van het (doorvoeren van) de opslagverhogingen
het verband met Rabobankkonden leggen. Deze vaststelling houdt niet in dat [dochtervennootschappen] voldoende zekerheid verkregen hadden dat door tekortschietend of foutief handelen van Rabobank die schade veroorzaakt is. Het hof heeft de in rov. 4.12.1 geëxpliciteerde maatstaf dan ook miskend dan wel verkeerd en/of op een onbegrijpelijke wijze toegepast, aldus de klacht.
Met zijn overweging dat “
er (..) geen bijzondere expertise voor nodig [is] om deze schade als gevolg van (het doorvoeren van) de opslagverhogingen te onderkennen en het verband met Rabobank te leggen” heeft het hof geoordeeld dat [dochtervennootschappen] voldoende zekerheid hadden dat de gestelde schade in verband met de opslagverhogingen is veroorzaakt door tekortschietende of foutief handelen van Rabobank. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk te noemen. Voor het overige berust het oordeel op een aan het hof voorbehouden waardering van de omstandigheden van het geval.
subonderdelen 6.2, 6.3 en 6.4betreffen de overweging dat [Stichting Administratiekantoor] kan niet worden gevolgd in haar betoog dat de verjaringstermijn pas is gaan lopen toen [dochtervennootschappen] door het juridisch advies van Lean Lawyers van 25 juli 2017 achter de schadelijke gevolgen van de renteswaps kwamen en zij door het rapport van ICC in 2020 bekend raakte met de kenmerken en risico’s van de renteswaps en de schending van de zorgplicht.
subonderdeel 6.2bouwt voort op
subonderdeel 6.1en dient reeds daarom te falen.
subonderdeel 6.3 onder aheeft het hof niet toereikend gerespondeerd op de door [Stichting Administratiekantoor] betrokken essentiële stelling die zich niet anders laat verstaan dan dat [dochtervennootschappen] voorafgaand aan het advies van Lean Lawyers er niet mee bekend waren dat zij als gevolg van tekortschietend en foutief handelen van Rabobank schade geleden hadden. Volgens
subonderdeel 6.3 onder bvolgt hieruit dat het hof is uitgegaan van een onbegrijpelijk uitleg van deze stelling.
subonderdeel 6.4is het oordeel van het hof dat er “
geen bijzondere expertise voor nodig [is] om deze schade te onderkennen en het verband met Rabobank te leggen’onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd in het licht van zowel de in
subonderdeel 6.3 sub avermelde stellingen als hetgeen [Stichting Administratiekantoor] heeft gesteld in
subonderdeel 4.1over de risico’s van renteswaps.
subonderdelen 6.1 en 6.3.
subonderdeel 6.5gaan de in (naar ik begrijp) de voorgaande subonderdelen opgenomen verwijten eveneens op voor rov. 4.15. Ook hier miskent het hof dat [dochtervennootschappen] de deskundigheid misten om zelf vast te stellen dat er van tekortkomingen zijdens Rabobank sprake was, aldus de klacht.
Het hof heeft in rov. 4.15 gemotiveerd waarom [dochtervennootschappen] uiterlijk op 30 april 2009 daadwerkelijk bekend waren met aangevoerd kenmerk 5 (opslagverhogingen) en bij of rond het afsluiten van de renteswap daadwerkelijk bekend waren met de feiten die ten grondslag liggen aan de gestelde kenmerken 11 (inflexibel product), 12 (problemen bij vervroegde aflossing) en 13 (problemen met herfinanciering). Dit oordelen berusten op een aan het hof voorbehouden waardering van de omstandigheden van het geval en zijn niet onbegrijpelijk te noemen.