ECLI:NL:HR:2025:664

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
24/00470
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staat der Nederlanden tegen een uitspraak over uitleveringsrecht en fundamentele rechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure aangespannen door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Staat heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 19 december 2023 was gewezen. De zaak betreft een vordering in kort geding tegen de Staat, waarbij de eiser een verbod vroeg om tot uitlevering over te gaan, in verband met een gestelde (dreigende) schending van fundamentele rechten. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de Staat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/00470
Datum25 april 2025
ARREST
In de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
EISER tot cassatie,
hierna: de Staat,
advocaten: G.C. Nieuwland en M.E.A. Möhring,
tegen
[verweerder],
verblijvende te [verblijfplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: [verweerder],
advocaat: A.M. van Aerde.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C09/645075/KG ZA 23-249 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 17 mei 2023;
b. het arrest in de zaak 200.328.650/01 van het gerechtshof Den Haag van 19 december 2023.
De Staat heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door N.M. Bilderbeek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van de Staat hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. [1] De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 361,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de Staat deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, M. Kuijer, A.E.B. ter Heide en F. Posthumus, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
25 april 2025.

Voetnoten

1.Vgl. HR 25 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:592.