De voorzieningenrechterheeft de vorderingen afgewezen. Het hofheeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de Staat verboden [verweerder] aan Rwanda uit te leveren. Daartoe heeft het hof, samengevat en voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
[verweerder] heeft in dit kort geding ter ondersteuning van zijn betoog dat uitlevering in strijd zou zijn met een of meer fundamentele rechten een beroep gedaan op een aantal andere feiten en omstandigheden en op ander bewijsmateriaal dan waarover de uitleveringsrechter heeft geoordeeld. In een dergelijk geval moet de burgerlijke rechter niet alleen over deze andere argumenten oordelen; hij zal moeten oordelen over de vraag of de reeds bij de uitleveringsrechter aangevoerde argumenten en de (nadien aangevoerde) andere argumenten tezamen de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een reëel risico op schending van een fundamenteel recht. (rov. 5.7)
In het algemeen lopen politieke tegenstanders van het regime in Rwanda een reëel risico op politieke inmenging in de rechtsgang. (rov. 6.1-6.2)
Aannemelijk is dat [verweerder], door zijn activiteiten voor de Rwandese oppositiepartij FDU-Inkingi en zijn familiebanden met voormalig president Habyarimana, in Rwanda bekend staat (en ook bij de Rwandese regering bekend is) als politiek tegenstander van het regime van de huidige president, Kagame. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat [verweerder] als bekende tegenstander van het regime, de Transfer Law en de gegeven garanties weggedacht, het risico loopt dat hij te maken zal krijgen met politieke inmenging in zijn proces. (rov. 7.1-7.9)
De algemene mensenrechtensituatie in Rwanda baart – op zijn minst – zorgen. De Rwandese autoriteiten geven er geen blijk van de mensenrechten te willen respecteren als hun dat niet uitkomt. Dat Rwanda zich heeft aangesloten bij het IVBPR verhindert kennelijk niet dat systematisch mensenrechten worden geschonden. Uitspraken van het African Court on Human and Peoples’ Rights (ACHPR) worden niet nagekomen. Van het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet zonder meer worden uitgegaan. (rov. 8.3-8.11)
De in het uitleveringsverzoek door Rwanda gegeven garantie is niet specifiek voor de zaak van [verweerder] gegeven of voor de berechting van politieke tegenstanders in algemene zin, maar is onderdeel van de Transfer Law en zou dus, ook indien daarover in het uitleveringsverzoek niets zou zijn gezegd, toch al op [verweerder] van toepassing zijn. Daarnaast is deze garantie erg algemeen geformuleerd en adresseert deze op geen enkele wijze dat de rechterlijke macht in Rwanda vatbaar is voor politieke inmenging als het gaat om tegenstanders van het regime. Daarom kan deze garantie niet als afdoende garantie tegen politieke inmenging worden beschouwd. Verder maken bepaalde incidenten in het verleden dat er weinig reden is erop te vertrouwen dat de door Rwanda verstrekte garanties met betrekking tot een eerlijk proces zullen worden nagekomen. (rov. 8.12-8.19)
Het valt niet te verwachten dat monitoring een wezenlijk gunstige bijdrage zal kunnen leveren aan het eerlijk verloop van het proces tegen [verweerder] indien hij wordt uitgeleverd. (rov. 8.20-8.21)
Er bestaat een reëel risico dat [verweerder] te maken zal krijgen met politieke inmenging in zijn proces en met ongeoorloofde beïnvloeding van belastende getuigen, onder meer door tegen deze getuigen uitgeoefende dwang, bedreigingen of foltering. Deze vormen van inmenging in het proces beoordeelt het hof als een flagrante inbreuk op art. 6 EVRM. (rov. 8.22)
Het hof ziet geen aanleiding voor de veronderstelling dat het risico op politieke inmenging (waaronder begrepen rechterlijke zelfcensuur) bij het Supreme Court kleiner zou zijn dan bij het High Court. Daar komt bij dat het uitoefenen van ongeoorloofde druk op getuigen zich meestal buiten het zicht van de rechters van het High Court zal afspelen. Het valt dan ook niet te verwachten dat het Supreme Court daartegen een effectieve remedie zal kunnen bieden. Het is dus niet aannemelijk dat voor [verweerder] een effectief rechtsmiddel zal openstaan. Die conclusie wordt ondersteund door het gegeven dat Rwanda niet heeft voldaan aan de uitspraken van het ACHPR inzake Ingabire en Mugesera, waaruit blijkt dat in ieder geval in deze zaken dit rechtsmiddel (dat na intrekking van het individuele klachtrecht inmiddels niet meer bestaat) niet effectief was. (rov. 8.23)
De conclusie is dat indien [verweerder] aan Rwanda wordt uitgeleverd, er een reëel risico bestaat dat hij wordt blootgesteld aan een flagrante schending van art. 6 EVRM. De uitlevering van [verweerder] is op deze grond onrechtmatig. Het hof zal de uitlevering van [verweerder] verbieden. (rov. 8.24)