2.3Belanghebbende heeft in zijn bericht van 7 februari 2025 opgemerkt dat in deze cassatieprocedure bij zijn gemachtigde de eerste twee kenmerken, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.5.1 van het arrest van 17 januari 2025, aanwezig zijn. Volgens belanghebbende werkt zijn gemachtigde op basis van het principe van ‘no cure, no pay’ (hierna: no cure no pay) en komen proceskostenvergoedingen, waaronder begrepen vergoedingen van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar, aan zijn gemachtigde toe.
Met betrekking tot het derde kenmerk, zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.5.1 van het arrest van 17 januari 2025, merkt belanghebbende op dat zijn gemachtigde tot het schrijven van het bericht van 7 februari 2025 vier uur en twintig minuten heeft besteed aan deze cassatieprocedure. Uitgaande van een volgens belanghebbende redelijk uurtarief van € 250, bedragen de werkelijke en in redelijkheid gemaakte kosten van rechtsbijstand in deze cassatieprocedure € 1.083, aldus belanghebbende. Gelet hierop moet volgens belanghebbende de vraag of het derde kenmerk aanwezig is bij de gemachtigde van belanghebbende ontkennend worden beantwoord en moet artikel 19a, lid 2, letter b, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet bpm) daarom niet worden toegepast.
2.4.1Bij de beoordeling van de hiervoor in 2.3 bedoelde informatie stelt de Hoge Raad het volgende voorop.
2.4.2In de rechtsoverwegingen 3.4.2 en 3.4.3 van het arrest van 17 januari 2025 heeft de Hoge Raad overwogen dat de wetgever met de regeling over proceskostenvergoedingen in de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (hierna: de WHpkv)beoogde een einde te maken aan de overcompensatie die in geval van onverkorte toepassing van het Besluit optreedt bij het toekennen van proceskostenvergoedingen in het kader van procedures op het gebied van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm).
Onder verwijzing naar dit doel van de WHpkv heeft de Hoge Raad vervolgens in het arrest van 17 januari 2025 overwogen dat de wetgever met de beperkingen van proceskostenvergoedingen in procedures over de Wet WOZ en de bpm in de WHpkv het oog heeft gehad op gevallen die zich daardoor kenmerken dat aan de belanghebbende rechtsbijstand wordt verleend door een beroepsmatig optredende gemachtigde, dan wel een kantoor, waarvan het bedrijfsmodel eruit bestaat dat (i) wordt opgetreden op basis van no cure no pay, (ii) daarbij zodanige afspraken met de cliënten worden gemaakt dat het bedrag van eventuele proceskostenvergoedingen aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en (iii) de procedures op een zodanige wijze worden gevoerd dat de daarin toegekende proceskostenvergoedingen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreffen (rechtsoverweging 3.5.1).
Gevallen die kennelijk niet alle hiervoor bedoelde kenmerken hebben, moeten volgens het arrest van 17 januari 2025 in het licht van het doel van de regeling over proceskostenvergoedingen in de WHpkv worden aangemerkt als bijzondere gevallen in de zin van de tweede volzin van de leden 1 en 2 van artikel 19a van de Wet bpm en van de leden 1 en 2 vanartikel 30a van de Wet WOZ. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten die meebrengen dat het om zo’n bijzonder geval gaat, rusten op de belanghebbende (rechtsoverweging 3.5.2).
2.4.3De vraag of het bedrijfsmodel van een beroepsmatig optredende gemachtigde kennelijk niet de hiervoor in 2.4.2 bedoelde drie kenmerken heeft, moet worden beoordeeld naar de situatie op het moment waarop het desbetreffende rechtsmiddel is aangewend.
2.4.4Bij de beoordeling van het bedrijfsmodel gaat het niet specifiek om de werkzaamheden die de gemachtigde heeft verricht in de procedure waarop de proceskostenvergoeding ziet. Met het bedrijfsmodel is namelijk meer in het algemeen de wijze bedoeld waarop de gemachtigde zijn inkomsten verwerft met het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand.
2.4.5Indien het bedrijfsmodel van een gemachtigde of een kantoor inhoudt dat wordt opgetreden op basis van no cure no pay, of op een grondslag die daarmee in wezen overeenkomt en daarmee dus op één lijn kan worden gesteld, en dat daarbij afspraken met de cliënten worden gemaakt als hiervoor in 2.4.2 onder (ii) bedoeld, zal aldus beoordeeld moeten worden of dit bedrijfsmodel voldoet aan het hiervoor in 2.4.2 onder (iii) vermelde kenmerk van vergaande overdekking. Daartoe moet een vergelijking worden gemaakt tussen enerzijds het totale bedrag aan proceskostenvergoedingen dat aan de gemachtigde of aan het kantoor wordt afgedragen, en anderzijds het totale bedrag van de kosten van de gemachtigde of van het kantoor die kunnen worden toegerekend aan het voeren van de procedures waarop die proceskostenvergoedingen betrekking hebben. Het komt dus erop aan of het totale bedrag van de afgedragen proceskostenvergoedingen het totale bedrag van de zojuist bedoelde kosten verre overtreft.
2.4.6Aangezien het door de belanghebbende te leveren bewijs moet inhouden dat het bedrijfsmodel van de gemachtigde of het kantoor kennelijk niet alle hiervoor in 2.4.2 bedoelde drie kenmerken heeft, moet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat diens bedrijfsmodel een of meer van deze kenmerken niet heeft.
2.5.1Met hetgeen belanghebbende aan nadere gegevens heeft verstrekt, is hij niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat hier sprake is van een bijzonder geval als hiervoor in 2.4.2 bedoeld. De door belanghebbende verstrekte gegevens zijn toegespitst op de kosten van deze cassatieprocedure en geven geen inzicht in het bedrijfsmodel (van het kantoor) van de gemachtigde van belanghebbende. De Hoge Raad kan daarom, gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.4 is overwogen, niet beoordelen of het geval van belanghebbende kennelijk niet alle hiervoor in 2.4.2 vermelde drie kenmerken heeft.
2.5.2Bij deze stand van zaken is in cassatie niet komen vast te staan dat het geval van belanghebbende met het oog op het vaststellen van de vergoeding van de kosten van de cassatieprocedure is aan te merken als een bijzonder geval als hiervoor in 2.4.2 bedoeld. De Hoge Raad berekent de vergoeding van de proceskosten van deze cassatieprocedure daarom met inachtneming van de WHpkv.