Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2025 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X], vertegenwoordigd door [A], tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2023. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals voorgeschreven in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 30 juni 2023 eindigde. Het beroepschrift werd pas op 4 juli 2023 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad, wat betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is.
De griffier van de Hoge Raad had op 21 februari 2025 een bericht geplaatst in het digitale dossier van belanghebbende, waarin deze werd uitgenodigd om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd of om een verklaring te geven voor de overschrijding van de termijn. Belanghebbende heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.