In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die was opgelegd aan [X] B.V. De zaak betreft de registratie van een gebruikte personenauto die uit een andere lidstaat afkomstig is. De belanghebbende had op 26 februari 2019 aangifte gedaan voor de bpm, maar de Inspecteur stelde dat te weinig bpm was voldaan en legde een naheffingsaanslag op van € 730. De Rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Inspecteur bij het vaststellen van de afschrijving van de bpm rekening had moeten houden met een extra leeftijdskorting, maar het Hof Den Haag oordeelde in hoger beroep dat de Rechtbank ten onrechte in het voordeel van de belanghebbende had beslist. De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende gegrond verklaard, omdat tussen partijen niet in geschil was dat de Inspecteur een te lage leeftijd van de personenauto had gehanteerd bij het vaststellen van de naheffingsaanslag. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 590. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft verder aangegeven dat nadere gegevens van de belanghebbende nodig zijn om de hoogte van de proceskostenvergoeding te bepalen.