ECLI:NL:HR:2025:726

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
24/03501
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over zorgmachtiging voor resterende duur na aanhouding en noodzaak actuele medische verklaring

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot cassatie van betrokkene, die een zorgmachtiging had aangevraagd. De rechtbank Limburg had eerder op 29 december 2023 een zorgmachtiging verleend voor zes maanden, met een aanhouding van verdere beslissingen tot 21 juni 2024. Op die datum verleende de rechtbank een zorgmachtiging voor de resterende termijn van zes maanden, tot en met 29 december 2024. Betrokkene was het niet eens met deze beslissing en stelde beroep in cassatie in, waarbij zij aanvoerde dat er geen actuele medische verklaring van een onafhankelijk psychiater was overgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank had moeten vaststellen of de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 juni 2024 en wees de zaak terug naar die rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van actuele medische informatie bij het verlenen van zorgmachtigingen, zoals voorgeschreven in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03501
Datum9 mei 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/03/325198 / BZ RK 23/2359 van de rechtbank Limburg van 29 december 2023 en 21 juni 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank van 21 juni 2024 beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze procedure heeft de officier van justitie verzocht een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 Wvggz te verlenen ten aanzien van betrokkene voor de duur van twaalf maanden, aansluitend op een eerdere zorgmachtiging.
2.2
Bij beschikking van 29 december 2023 [1] heeft de rechtbank een aansluitende zorgmachtiging verleend voor zes maanden, tot en met uiterlijk 29 juni 2024, en bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op 21 juni 2024, onder aanhouding van iedere verdere beslissing. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
“3.6. Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Het toestandsbeeld van betrokkene is inmiddels verbeterd dankzij de medicatie. Deze medicatie is essentieel voor betrokkene om haar toestandsbeeld stabiel te houden en het ernstig nadeel af te wenden. In de komende periode zal er geprobeerd worden om een passende woonplek voor betrokkene te realiseren. Hierbij is het belangrijk dat betrokkene de ambulante zorgverleners toelaat.
De opvolgende zorgmachtiging is noodzakelijk als zijnde een ‘vangnet’ om adequaat de juiste hulp te kunnen bieden en om tijdig te kunnen ingrijpen wanneer blijkt dat er sprake is van een terugval.
(…)
3.9. (…)
De rechtbank zal de zorgmachtiging voor de duur van zes maanden verlenen, en geldt aldus tot en met 29 juni 2024 en voor het overige aanhouden om te kunnen bezien hoe het dan gaat en of er een passende woonvoorziening is gerealiseerd. De rechtbank zal op een volgende zitting bespreken hoe het toestandsbeeld van betrokkene zich heeft ontwikkeld en hoe de medewerking van betrokkene in de behandeling en het nemen van de medicatie is verlopen.”
2.3
Nadat de mondelinge behandeling op 21 juni 2024 was voortgezet, heeft de rechtbank bij beschikking van diezelfde dag een zorgmachtiging verleend voor de resterende termijn van zes maanden, tot en met uiterlijk 29 december 2024. [2] De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.7. De rechtbank is, anders dan de advocaat, van oordeel dat de zorgmachtiging voor de resterende termijn nog noodzakelijk is. Het toestandsbeeld van betrokkene is inmiddels verbeterd dankzij de medicatie. Deze medicatie is essentieel voor betrokkene om haar toestandsbeeld stabiel te houden en het ernstig nadeel af te wenden. Het risico is groot dat betrokkene zal stoppen met de medicatie indien het juridisch kader wegvalt. Ze is het immers niet eens met de toediening van de verplichte medicatie.
Betrokkene moet nog één operatie ondergaan. Indien betrokkene hiervan hersteld is, zal een passende woonplek voor haar worden gerealiseerd. Een andere woonvorm dan de huidige afdeling, zoals een beschermde woonvorm is hierbij een optie.
Hierbij is het belangrijk dat betrokkene de medicatie accepteert en de ambulante zorgverleners toelaat.
De zorgmachtiging is noodzakelijk als zijnde een ‘vangnet’ om adequaat de juiste hulp te kunnen bieden en om tijdig te kunnen ingrijpen wanneer blijkt dat er sprake is van een terugval.
Het bovenstaande noodzaakte, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot een actuele medische verklaring. Het doel van het aanhouden van de zorgmachtiging was met name om te bezien of inmiddels een passende woonvoorziening is gerealiseerd.
(…)”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Het middel klaagt in de kern genomen dat de beslissing van de rechtbank in de tweede beschikking om een zorgmachtiging voor de resterende duur van zes maanden te verlenen onjuist dan wel onbegrijpelijk is omdat actuele medische informatie van een onafhankelijk psychiater ontbrak. Het middel keert zich aldus tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 2.7 dat een actuele medische verklaring niet nodig is omdat het doel van het aanhouden met name was om te bezien of inmiddels een passende woonvoorziening is gerealiseerd.
3.2
Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. Voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, gelden de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM. [3]
3.3
Het hiervoor in 3.2 overwogene geldt eveneens indien de rechter, nadat hij eerst een zorgmachtiging heeft verleend voor een kortere duur dan verzocht met aanhouding voor het overige, beslist over de resterende duur van de verzochte machtiging.
In die situatie dient de rechter na te gaan of de oorspronkelijke medische verklaring nog actueel is (art. 5:8 Wvggz). Is deze verklaring niet meer actueel, dan moet een nieuwe medische verklaring van een onafhankelijk psychiater worden overgelegd of moet de oorspronkelijke medische verklaring worden geactualiseerd.
Actualisering kan ook tijdens de mondelinge behandeling. Die actualisering moet zodanig concreet zijn dat de rechter daaruit kan afleiden dat de psychiater zich een oordeel heeft gevormd over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene. [4]
3.4
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, slaagt de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht.
3.5
Voor zover het middel klaagt dat de vraag of een passende woonvoorziening is gerealiseerd, geen onderwerp van discussie is geweest bij de mondelinge behandeling op 21 juni 2024, faalt het op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.20.
3.6
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 21 juni 2024;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren S.J. Schaafsma, als voorzitter, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
9 mei 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 29 december 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:7676.
2.Rechtbank Limburg 21 juni 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:4295.
3.HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885, rov. 3.2; HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191, rov. 3.2.1.
4.Zie ook HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:885, rov. 3.5.