ECLI:NL:HR:2025:781
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2019
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de erven van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 mei 2023, waarin het hoger beroep van de belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De kwestie draait om de aan [A] opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2019.
De belanghebbenden, vertegenwoordigd door V.J. de Groot, hebben hun klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.