Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
1 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1973, was veroordeeld voor gewoontewitwassen van een bedrag van € 267.757,42. Het hof had de betrokkene een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd voor dit bedrag, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze oplegging niet mogelijk was op basis van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de hoofdelijke betalingsverplichting alleen kan worden opgelegd op basis van een vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens artikel 36e leden 1 en 2 Sr. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof voor herbehandeling.
De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat de oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting niet mogelijk was in deze context. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de ontnemingsmaatregelen in het strafrecht, vooral in gevallen van gezamenlijk gepleegde strafbare feiten. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de mogelijkheden voor het opleggen van betalingsverplichtingen in het kader van ontnemingsmaatregelen verduidelijkt.