Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
20 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een zorgmachtiging. Betrokkene, die niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2024. De rechtbank had een zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, maar betrokkene was niet verschenen en zijn advocaat had geen contact met hem kunnen krijgen. De officier van justitie had verzocht om een aansluitende zorgmachtiging, maar de rechtbank besloot de behandeling voort te zetten zonder betrokkene. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met artikel 6:1 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), omdat niet was vastgesteld of betrokkene behoorlijk was opgeroepen voor de mondelinge behandeling. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing, wat door de Hoge Raad werd gevolgd.