ECLI:NL:OGEAA:2016:665

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
A.R. no. 297 van 2012
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake devolutieve werking van het hoger beroep en herbeoordeling door de eerste rechter na vernietiging

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, ging het om de devolutieve werking van het hoger beroep. Eiseres had in eerste aanleg een vordering ingesteld die grotendeels was toegewezen. Gedaagde ging in hoger beroep, waarna het Hof het vonnis van de eerste rechter vernietigde en de zaak terugverwees voor verdere behandeling. De eerste rechter oordeelde dat, na een vernietiging van een vonnis, hij niet opnieuw recht kon doen op de vorderingen die eerder waren beslist. Dit leidde tot een verrassingsbeslissing voor partijen, die niet hadden verwacht dat de zaak terugverwezen zou worden. Eiseres stelde voor om schriftelijk voort te procederen, terwijl Gedaagde zich verzette tegen deze gang van zaken en stelde dat het Hof een verkeerde uitleg had gegeven aan artikel 282 Rv. Het Gerecht oordeelde dat er geen wettelijke basis was voor de eerste rechter om opnieuw recht te doen na een vernietiging, en dat Eiseres recht had op een vonnis waarmee de zaak ten principale werd afgedaan. Uiteindelijk werd Gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Eiseres, vermeerderd met rente en kosten, en werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Vonnis van 5 oktober 2016 (bij vervroeging)
Behorend bij A.R. no. 297 van 2012
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
Vonnis in de (terug verwezen) zaak van:
Eiseres,
wonende in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: Eiseres,
gemachtigde: de advocaat mr. D.C. Lopez Paz,
tegen:
Gedaagde,
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Gedaagde,
gemachtigden: de advocaten mrs. G. de Hoogd en D.L. Emerencia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot 7 september 2016 blijkt uit de (onder vindnummer ECLI:NL:OGEAA:2016:597 gepubliceerde) rolbeschikking van dit Gerecht van die datum (hierna: de rolbeschikking). De ingevolge die beschikking gelaste comparitie van partijen heeft plaatsgevonden op 29 september 2016. Eiseres is in persoon ter zitting verschenen, en Gedaagde is verschenen samen met haar gemachtigden. Partijen hebben onder meer met betrekking tot de door dit Gerecht in de rolbeschikking neergelegde vragen over en weer het woord gevoerd.
1.2
Vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2.DE BEOORDELING

2.1
Bij vonnis van 22 maart 2016 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof), gegeven op het door Gedaagde ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van dit Gerecht van 21 januari 2015 (waarmee op de vorderingen van Eiseres is beslist), heeft het Hof na vernietiging van dat vonnis (hierna: het vernietigde vonnis) de zaak op de voet van (een door het Hof gegeven uitleg of interpretatie van) artikel 282 Rv voor verdere behandeling verwezen naar dit Gerecht (hierna: de verwijzing).
2.2
Te dezen heeft vooropgesteld te gelden dat partijen ter comparitie eensluidend hebben verklaard dat zij onaangenaam zijn verrast door de verwijzing, omdat die door geen van hen was verzocht aan het Hof en evenmin met hen was besproken door het Hof. Partijen verkeerden in de veronderstelling dat het Hof de zaak aan zich zou houden en ten principale af zou doen. Dit klemt volgens Gedaagde temeer in het licht van rechtsoverweging 4.2 van het vonnis van het Hof van 27 augustus 2010, gepubliceerd onder vindnummer ECLI:NL:OGHNAA:2010:BN8477, die als volgt luidt:

Appellanten zijn in eerste aanleg verschenen, maar hebben niet geantwoord en daarmee dus geen verweren gevoerd waarop het GEA had moeten reageren. De verschijning betekent verder dat de eerste aanlegprocedure een procedure op tegenspraak is geweest. Eén en ander brengt met zich dat appellanten geen belang bij een antwoord op hun eerste drie grieven hebben. Bij succes daarvan zal namelijk niet anders worden gehandeld dan het Hof nu al moet doen op de voet van grief vier, namelijk volledige beoordeling van het geschil. Voor zover appellanten van mening zijn dat bij succes van één of meer van hun eerste drie grieven de zaak op de voet van art. 282 Rv naar het GEA moet worden verwezen, is de mening onjuist omdat het GEA wel aan een beslissing van het bodemgeschil is toegekomen. Het GEA heeft de vordering immers toegewezen en heeft daarmee in de zin van art. 282 Rv beslist over het bodemgeschil.”.
2.3.1
Met betrekking tot de vraag hoe deze procedure nu verder moet verlopen stelt Eiseres primair voor dat partijen schriftelijk voortprocederen in de zin van het nemen van aktes (zodat alsnog gereageerd kan worden op de eerst bij gelegenheid van pleidooi opgeworpen nieuwe stellingen van Gedaagde, die volgens het Hof door de ondergetekende rechter ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten), na welke schriftelijke ronde het Gerecht wat Eiseres betreft bij vonnis opnieuw recht doet. Subsidiair stelt Eiseres - zakelijk weergegeven - voor om de zaak met instemming van Gedaagde door het Hof (bij wijze van bijzondere prorogatie) ten principale te laten afdoen.
2.3.2
Gedaagde heeft daarop verklaard dat zij zich niet kan vinden in de voorstellen van Eiseres. Volgens Gedaagde - zakelijk weergegeven en onder verwijzing door Gedaagde naar de hiervoor onder 2.2 geciteerd weergegeven rechtsoverweging - had het Hof niet mogen verwijzen zoals het heeft gedaan. Het Hof heeft een verkeerde uitleg gegeven aan (het op tussenvonnissen ziende) artikel 282 Rv, omdat bij het vernietigde vonnis is beslist op de vorderingen van Eiseres en daarmee is beslist over het bodemgeschil in de zin van artikel 282 Rv. De verwijzing brengt met zich dat deze procedure eindigt in het luchtledige zonder inhoudelijke beslissing op de vorderingen van Eiseres, omdat het Gerecht niet bevoegd is de zaak andermaal inhoudelijk af te doen, aldus telkens Gedaagde. Volgens Eiseres maakt Gedaagde met dit laatste standpunt misbruik van recht. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een vonnis waarmee de zaak ten principale wordt afgedaan.
2.4
In het licht van het hiervoor geschetste en de vraag van wat nu verder te doen met of in de onderhavige zaak wordt het volgende overwogen, waarbij voorop wordt gesteld dat (met name de slotzin van) de hiervoor onder 2.1 geciteerde ondubbelzinnig geformuleerde rechtsoverweging 4.2 van het aldaar vermelde vonnis van het Hof naar het oordeel van het Gerecht een juiste en zuivere interpretatie betreft van artikel 282 Rv, die geheel in overeenstemming - althans niet strijdig - is met de ook in de Caraïbische rechtsregio van het Koninkrijk geldende devolutieve werking van het hoger beroep en geheel concordant is met de dienaangaande door de Hoge Raad gegeven (in rechtsoverweging 2.4.3 van de rolbeschikking vermelde) rechtspraak.
2.5
Naar het verdere oordeel van het Gerecht volgt uit geen wet of systematiek daarvan dat de eerste rechter nadat die bij vonnis heeft beslist op een aan hem ter beoordeling voorgelegde vordering (die in het onderhavige geval grotendeels is toegewezen) - en aldus (ook al naar het oordeel van het Hof nog zo fout, onvolledig of onbegrijpelijk) een einde heeft gemaakt aan de instantie in eerste aanleg - in geval van vernietiging door het Hof van zo’n vonnis opnieuw recht moet doen (en aldus opnieuw een einde moet maken aan een reeds geëindigde instantie).
2.6
Niettemin volgt uit het eerste lid van artikel 6 van het EVRM dat Eiseres ter vaststelling van haar burgerlijke rechten (jegens in dit geval Gedaagde) recht heeft op een vonnis waarmee de onderhavige zaak ten principale wordt afgedaan. Daarvan zou geen sprake zijn indien het hiervoor in de voorlaatste zin van rechtsoverweging 2.3 omschreven standpunt van Gedaagde rechtens juist is, hetgeen naar het oordeel van het Gerecht een onaanvaardbare patstelling zou opleveren.
2.7
Al het vorenstaande noopt het Gerecht ertoe om het vernietigde vonnis onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 3.6 daarvan (die in dit vonnis na deze rechtsoverweging als ingelast en herhaald hebben te gelden) opnieuw uit te spreken en aldus (zonder opnieuw recht te doen, en zoals het heeft gedaan op 21 januari 2015) ter beëindiging van de instantie in eerste aanleg te beslissen op het bodemgeschil tussen partijen.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
-veroordeelt Gedaagde om aan Eiseres te betalen Afl. 97.000,--, te vermeerderen met de (gematigd vastgestelde) contractuele rente ad 18% jaarlijks gerekend vanaf 1 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met Afl. 3.000,-- aan overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten;
-veroordeelt Gedaagde in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Eiseres, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.987,50 aan verschotten en
Afl. 6.800,-- aan salaris voor de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is in tegenwoordigheid van de griffier bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 5 oktober 2016.