ECLI:NL:OGEAA:2020:295

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
AUA202001159
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van alimentatieverplichting in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft eiser een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel de executie van een eerder vonnis te schorsen. Dit vonnis, gewezen op 10 januari 2018, bepaalde dat eiser een maandelijkse bijdrage van Afl. 1.000,00 moest betalen voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige zoon van partijen. Eiser stelt dat zijn financiële situatie na het vonnis is verslechterd, waardoor hij niet langer in staat is om aan deze alimentatieverplichting te voldoen. Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering van eiser.

De rechter heeft vastgesteld dat geen van beide partijen hoger beroep heeft ingesteld tegen het eerdere vonnis, waardoor dit vonnis kracht van gewijsde heeft gekregen. De rechter heeft ook overwogen dat de vordering van eiser om de executie te schorsen alleen kan worden toegewezen als er sprake is van misbruik van bevoegdheid. Eiser heeft echter niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op een noodtoestand of een juridische misslag in het eerdere vonnis. De rechter concludeert dat de vordering van eiser niet aannemelijk is gemaakt en wijst deze af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 1 juli 2020
Behorend bij AUA202001159
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser],
te Aruba,
EISER,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.M. Canwood,
tegen:
[gedaagde],
te Aruba,
GEDAAGDE,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.L. Emerencia.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties d.d. 30 april 2020;
- de conclusie van antwoord met producties d.d. 27 mei 2020;
- de conclusie van repliek d.d. 8 juni 2020 (aangeduid als schriftelijk antwoord);
- de conclusie van dupliek d.d. 12 juni 2020.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, waaruit op [geboortedatum] 2006 is geboren [minderjarige] (hierna: minderjarige). De thans meerderjarige zoon van [gedaagde], [zoon] (geboren op [geboortedatum] 1999, hierna te noemen: [zoon]) is door [eiser] erkend.
2.2
De affectieve relatie tussen partijen is beëindigd.
2.3
Bij het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van 10 januari 2018 (hierna: het vonnis) heeft het gerecht als volgt beslist (cva, prod. 1):
“(…) verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van kinderalimentatie voor de minderjarige [minderjarige];
bepaalt de bijdrage van [eiser] in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 in Aruba, op Afl. 1.000,00 per maand, met ingang van 1 januari 20118
verklaart dit vonis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;(…)
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.4
In de beoordeling in het vonnis had het gerecht overwogen dat was komen vast te staan dat [eiser] de woonlasten van de woning van [gedaagde] en de aflossingen op haar auto voldeed en zou blijven voldoen en dat [eiser] de kosten van het schoolgeld van de beide kinderen alsmede de kosten van een beugelbehandeling van [minderjarige] zou blijven voldoen. De vorderingen die op vergoeding van deze kosten betrekking hadden, zijn om die reden in het vonnis afgewezen.
2.5
In een op 28 maart 2018 in kort geding gewezen vonnis tussen [zoon] als eiser en [eiser] als gedaagde, is laatstgenoemde veroordeeld om Afl. 750,00 per maand aan [zoon] te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
2.6
Bij exploot van de deurwaarder d.d. 2 april 2020 is in opdracht van [gedaagde] uit hoofde van het vonnis ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de naamloze vennootschap Fatum Life Aruba.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert dat het gerecht bij vonnis:
- bepaalt dat de executie van het vonnis wordt geschorst totdat er in een bodemprocedure op het verzoek om verlaging van de alimentatieverplichting en andere verplichtingen van [eiser] jegens [gedaagde] zal zijn beslist;
- althans die beslissing neemt die het gerecht in goede justitie redelijk acht;
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering legt [eiser], zakelijk weergegeven, ten grondslag dat hij na het wijzen van het vonnis een zodanige terugval van inkomen heeft ondervonden en dat zijn vaste lasten dermate zijn gestegen, dat het voor hem niet langer mogelijk is om aan het vonnis te voldoen.
3.2 [
gedaagde] voert verweer. Op de grondslagen van de vordering en het daartegen gevoerde verweer zal hierna, bij de beoordeling van de vordering, worden ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het gerecht begrijpt uit de stellingen van partijen dat geen van beiden hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis, zodat dit tussen partijen kracht van gewijsde heeft gekregen. Partijen hebben evenmin een bodemprocedure gestart, teneinde in een bodemgeschil een definitieve uitspraak te verkrijgen omtrent de onderhoudsplicht van [eiser] jegens [gedaagde], zodat het vonnis tussen hen nog steeds geldt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) volgt dat in een kort geding over de tenuitvoerlegging van een uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan, een schorsing van die uitspraak alleen kan worden uitgesproken indien de verdere tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid zou opleveren (rov. 5.7.1 en 5.8). Voor zover van de zijde van [eiser], onder verwijzing naar de uitspraken van 30 mei 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC5012) en 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688) is betoogd dat een andere maatstaf moet worden aangelegd, wordt dat betoog verworpen.
4.2
Van misbruik van bevoegdheid is onder meer sprake indien het vonnis dat ten uitvoer wordt gelegd, berust op een feitelijke of juridische misslag of indien tenuitvoerlegging op grond van feiten en omstandigheden die na de uitspraak zijn voorgevallen aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983: AG4575
Ritzen/Hoekstra). Ook naast deze gevallen zijn er situaties denkbaar dat executie van een vonnis misbruik van bevoegdheid oplevert (HR 20 december 2019; ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.7.2. Eerder in dezelfde zin GEA Aruba 18 sep 2019; ECLI:NL:OGEAA:2019:592).
4.3
Door [eiser] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die leiden tot het oordeel dat het vonnis op een feitelijke of juridische misslag berust. [eiser] stelt dat tenuitvoerlegging van het vonnis bij hem een noodtoestand doet ontstaan wegens feiten en omstandigheden die zich na het wijzen van het vonnis hebben voorgedaan (verzoekschrift, 10). Hij heeft daartoe gesteld dat er enerzijds sprake is van een terugval in inkomen en dat er anderzijds sprake is van een verhoging van zijn vaste lasten nadat het vonnis is gewezen. [eiser] heeft een overzicht overgelegd (verzoekschrift, prod. 7) waaruit volgens hem blijkt dat hij maandelijks Afl. 5.739,75 aan inkomsten ontvangt en Afl. 13.903,00 betaalt aan vaste lasten. Het gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
4.4 [
eiser] heeft niet gesteld met welk bedrag zijn inkomsten na het wijzen van het vonnis zijn gedaald. Hij heeft slechts gesteld dat hij geen inkomsten meer heeft uit de verhuur van bedrijfsruimte aan het ziekenhuis. Om welk bedrag dat zou gaan en waarom de ruimte niet aan een ander is verhuurd, heeft [eiser] niet gesteld. Evenmin heeft hij onderbouwd met welk bedrag en op welke gronden zijn vaste lasten sedert het wijzen van het vonnis zin verhoogd. Indien er veronderstellenderwijs met [eiser] vanuit wordt gegaan dat de door hem gestelde wijzigingen in zijn inkomsten en uitgaven zich hebben voorgedaan, dan geldt dus dat door hem niet concreet is onderbouwd hoe groot die wijzigingen zijn en in hoeverre die wijzigingen daadwerkelijk kunnen bijdragen aan het ontstaan van een noodtoestand aan zijn zijde.
Daar komt bij dat, indien voorshands moet worden aangenomen dat de in het vonnis vastgestelde alimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet, dit niet zonder meer meebrengt dat dit leidt tot een noodtoestand. Daarvan is pas sprake indien [eiser] niet langer in staat zou zijn om de maandelijkse bijdrage te voldoen. Dat is niet alleen afhankelijk van zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven, maar evenzeer van de omvang van zijn vermogen. Daaromtrent heeft [eiser] onvoldoende gesteld om het oordeel te rechtvaardigen dat nakoming van het vonnis bij hem leidt tot een noodtoestand. In dat oordeel betrekt het gerecht dat dat [eiser] volgens zijn eigen stellingen maandelijkse lasten heeft voor een bedrag die zijn vaste inkomsten verre overtreffen en dat hij die lasten kennelijk op een andere wijze dan uit zijn maandelijkse inkomsten (voor zover hij daarin inzicht heeft gegeven) kan financieren.
4.5
De slotsom van het vorengaande is dan ook dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van recht oplevert. De vorderingen van [eiser] zullen om die reden worden afgewezen. De proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht, recht doende in kort geding:
5.1
wijst het gevorderde af;
5.2
compenseert de kosten van de procedure, in dier voege dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 1 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.