ECLI:NL:OGEAA:2025:307

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202403912
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van invoerrechten voor telecommunicatiegoederen ingevoerd door marktleider in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 23 oktober 2025 uitspraak gedaan over een geschil tussen een marktleider in technologie, media en telecommunicatie en de Inspecteur der Invoerrechten en Accijnzen. De belanghebbende had in februari en maart 2023 goederen ingevoerd voor de uitbreiding van haar telecommunicatienetwerk en had hiervoor invoerrechten betaald. De Inspecteur had echter een verzoek tot vrijstelling verlangd, wat volgens de belanghebbende niet wettelijk verplicht was. Het Gerecht oordeelde dat de goederen onder de vrijstelling van artikel 128 LIUD vallen en dat de verzoeken tot teruggaaf tijdig waren ingediend, conform artikel 123, vijfde lid, LIUD. Het Gerecht concludeerde dat er sprake was van een duidelijk aanwijsbare vergissing en dat de belanghebbende recht had op teruggaaf van Afl. 70.189,45 voor februari 2023 en Afl. 43.198,40 voor maart 2023. Het beroep werd gegrond verklaard en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraak van 23 oktober 2025
BBZ nr. AUA202403912
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Op 13 februari 2024 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot restitutie van een deel van het op aangifte betaalde bedrag aan invoerrechten over de periode februari 2023. Het betreft een bedrag van Afl. 70.189,45.
1.2
Op 26 maart 2024 heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot restitutie van een deel van het op aangifte betaalde bedrag aan invoerrechten over de periode maart 2023. Het betreft een bedrag van Afl. 43.198,40.
1.3
Op 6 september 2024 heeft de Inspecteur een beslissing op de verzoeken om teruggaaf over de periode van februari en maart 2023 genomen en heeft beide verzoeken om teruggaaf afgewezen.
1.4
Belanghebbende heeft op 10 september 2024 bezwaar tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf over de maanden februari en maart 2023 ingediend.
1.5
De Inspecteur heeft op 8 oktober en 14 oktober 2024 uitspraken op de bezwaren tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf over resp. de maanden februari en maart 2023 gedaan en heeft de afwijzing van de verzoeken tot teruggaaf gehandhaafd.
1.6
Belanghebbende heeft op 8 november 2024 tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
1.7
De Inspecteur heeft op 20 januari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.8
Partijen zijn op 5 augustus 2025 opgeroepen voor de zitting van 11 september 2025.
1.9
Op 2 september 2025 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft hierop op 11 september 2025 schriftelijk gereageerd.
1.1
Op 11 september 2025, vóór de zitting, heeft de Inspecteur een pleitnota ingediend.
1.11
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2025 te Oranjestad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B], verbonden aan [Q] en [C]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D] en [E]. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is marktleider op het gebied van technologie, media en telecommunicatie op Aruba. Zij investeert voortdurend in innovatie op het gebied van telecommunicatietechnologie, zoals de introductie van een 5G-netwerk (glasvezelnetwerk).
2.2
In februari en maart 2023 heeft belanghebbende diverse goederen ingevoerd ter verbetering van het bestaande telecommunicatienetwerk en de introductie van een 5G-netwerk. Belanghebbende heeft ter zake van de invoer van die goederen aangifte gedaan en overeenkomstig de aangiften op 6 maart 2023 (februari 2023) een bedrag van Afl. 316.532,70 en op 11 april 2023 (maart 2023) een bedrag van Afl. 205.518,35 aan invoerrechten voldaan.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende, nadat de goederen reeds zijn ingevoerd, alsnog aanspraak kan maken op de vrijstelling van artikel 128, eerste lid aanhef en onderdeel 6, letter f, van de Landsverordening in-, uit- en doorvoer (LIUD). Tevens is daarbij in geschil of belanghebbende haar verzoek tot teruggaaf van invoerrechten, met een beroep op artikel 123, vijfde lid LIUD, geldend kan maken. Belanghebbende beantwoordt beide vragen positief en is dan ook van mening dat zij recht heeft op restitutie van een deel van de over de maanden februari en maart 2023 betaalde invoerrechten. De Inspecteur beantwoordt de vragen negatief.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Het Gerecht stelt het volgende voorop. Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van invoerrechten op grond van artikel 123, vijfde lid, LIUD. De Inspecteur heeft daar negatief op beschikt. Tegen die beslissing staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open (vgl. GEA Aruba 19 februari 2016, ECLI:NL:OGEAA:2016:139; GEA Aruba 12 februari 2020, ECLI:NL:OGEAA:2020:43).
Toepassing artikel 128, eerste lid aanhef en onderdeel 6, letter f, LIUD
4.2
In artikel 128, eerste lid aanhef en onderdeel 6, letter f, van de LIUD is bepaald dat van de heffing van invoerrechten zijn vrijgesteld materialen en benodigdheden, bestemd voor de aanleg en uitbreiding van telecommunicatieverbinding, voor zover deze ter beschikking staan van ieder die daarvan gebruik wenst te maken. Tussen partijen is niet in geschil dat de goederen, ter zake waarvan belanghebbende teruggaaf van invoerrechten heeft verzocht onder de (omschrijving van de) hiervoor vermelde vrijstelling vallen.
4.3
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat desondanks de vrijstelling niet van toepassing is. Het betreft namelijk een voorwaardelijke vrijstelling en belanghebbende heeft niet aan de door het Departamento di Aduana (hierna: de Douane) gestelde voorwaarden voldaan. Die voorwaarden houden in dat een verzoek tot vrijstelling tijdig en voorafgaand aan de invoer wordt ingediend, waarna dit kan worden beoordeeld en eventueel kan worden goedgekeurd door de Inspecteur (de vrijstellingsprocedure). In dit geval heeft de belanghebbende er bewust voor gekozen om de goederen in te voeren zonder (vooraf) een verzoek om vrijstelling in te dienen en dus zijn de invoerrechten terecht en overeenkomstig de geldende procedures geheven, aldus de Inspecteur.
4.4
Het Gerecht verwerpt het standpunt van de Inspecteur. De in artikel 128, eerste lid, LIUD vermelde vrijstellingen (waaronder de onderhavige) betreffen inderdaad voorwaardelijke vrijstellingen. Die vrijstellingen gelden immers slechts voor zover aan de in de LIUD of andere wettelijke bepalingen genoemde voorwaarden is voldaan. Echter, noch in de LIUD en de Memorie van Toelichting [1] waarnaar de Inspecteur verwijst, noch in het Landsbesluit in-, uit- en doorvoer, noch in het Vrijstellingenbesluit, noch in enige andere wettelijke bepaling, is de voorwaarde gesteld dat ter verkrijging van de vrijstelling (vooraf) een verzoek moet worden ingediend. Evenmin is wettelijk bepaald dat de Douane zelfstandig een vrijstellingsprocedure in het leven kan roepen, waarin nadere, niet in de wet genoemde, voorwaarden ter uitvoering van artikel 128, eerste lid, LIUD staan. Dit betekent dat de door de Douane ingestelde vrijstellingsprocedure geen wettelijke basis heeft en dat voor het recht op vrijstelling niet de voorwaarde geldt dat (vooraf) een verzoek moet worden ingediend. Omdat de onderhavige goederen voldoen aan de voorwaarden van (in dit geval) artikel 128, eerste lid aanhef en onderdeel 6, letter f, LIUD zijn ze automatisch vrijgesteld van invoerrechten. Dat de ingestelde vrijstellingsprocedure zeer wenselijk is (omdat achteraf moeilijker gecontroleerd kan worden of de goederen onder de vrijstelling vallen), dat die procedure al lang bestaat en dat die procedure bekend is en was bij belanghebbende doet aan het voorgaande niet af.
Toepassing artikel 123, vijfde lid, LIUD
4.5
Het Gerecht concludeert uit het voorgaande dat, nu de goederen feitelijk onder de vrijstelling vallen, er te veel invoerrechten zijn betaald en in principe recht bestaat op teruggaaf. De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of dat recht in het voorliggende geval geldend gemaakt kan worden. Belanghebbende beroept zich daarbij op artikel 123, vijfde lid, LIUD:
“Binnen een jaar na de betaling zijn belanghebbenden gerechtigd tot terugvordering van hetgeen te veel betaald mocht zijn.”
Omdat vaststaat dat belanghebbende de verzoeken tot terugvordering binnen een jaar na betaling heeft gedaan, wordt voldaan aan artikel 123, vijfde lid, LIUD en dient teruggaaf verleend te worden, aldus belanghebbende.
4.6
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de teruggaafprocedure van artikel 123, vijfde lid, LIUD niet is bedoeld als vangnet voor gevallen waarin de belanghebbende heeft verzuimd tijdig bezwaar te maken tegen de betaalde invoerrechten. Hij heeft in dit verband verwezen naar artikel 128, achtste lid en artikel 128b, eerste lid, LIUD, waarin staat dat staat dat bij meningsverschillen over de vrijstelling van goederen (128, achtste lid jo. artikel 128b, LIUD) of wanneer bezwaar bestaat tegen de berekening van de invoerrechten of de toepassing van het tarief (artikel 128b, eerste lid, LIUD), binnen één maand na dagtekening van de aangifte bezwaar kan worden ingediend. Hij is van mening dat deze bepalingen op de situatie van belanghebbende van toepassing zijn en dat zij niet binnen een maand na dagtekening van de aangifte bezwaar heeft gemaakt, waardoor geen recht bestaat op teruggaaf van invoerrechten. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.7
In de Memorie van Toelichting (MvT) behorende bij de totstandkoming van de voorloper van de LIUD is over artikel 123, vijfde lid, LIUD, opgemerkt:
“Het artikel strekt niet om aan de Administratie het recht toe te kennen, om zonder vonnis verkeerdelijk teveel geheven belasting terug te geven, welk recht de Administratie steeds heeft, terwijl eene actie slechts te pas komt bij weigering van teruggave; doch voor de gevallen van duidelijk aanwijsbare vergissing van den aangever of verschoonbaar verzuim in de naleving der wettelijke regelingen, in welke gevallen de belasting wettig geheven is.”
MvT bij de Algemeene Verordening op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen, zitting 1907-1908, nr 2.
4.8
Uit deze toelichting volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat om een teruggaaf van invoerrechten kan worden verzocht bij een duidelijk aanwijsbare vergissing of een verschoonbaar verzuim van belanghebbende. Bij artikel 128b (eventueel in combinatie met artikel 128, achtste lid), LIUD gaat het om een algemene bezwaarmogelijkheid tegen de berekening van de invoerrechten of de toepassing van een vrijstelling. Gelet op deze verschillen tussen beide bepalingen vormt artikel 123, vijfde lid, LIUD een bepaling met zelfstandige betekenis en specifieke voorwaarden, die losstaat van artikel 128, achtste lid en artikel 128b, LIUD. Belanghebbende kan dan ook zelfstandig een beroep doen op artikel 123, vijfde lid, LIUD. Het Gerecht verwerpt het andersluidende standpunt van de Inspecteur.
4.9
In dat geval is de Inspecteur van mening dat artikel 123, vijfde lid, LIUD een samenhangend geheel vormt met artikel 128a, LIUD, waarin is bepaald dat de Inspecteur bevoegd is teruggaaf te verlenen van wegens dwaling of verschoonbaar verzuim te veel of ten onrechte betaalde invoerrechten. Artikel 123, vijfde lid, LIUD bepaalt volgens de Inspecteur de termijn waarbinnen teruggaaf kan worden gevorderd en artikel 128a, LIUD stelt de voorwaarden voor die teruggaaf. Omdat geen sprake is van dwaling en ook niet van een verschoonbaar verzuim kan het recht op teruggaaf in de visie van de Inspecteur niet geëffectueerd worden.
4.1
Het Gerecht is van oordeel dat artikel 123, vijfde lid en artikel 128a, LIUD niet met elkaar samenhangen. Artikel 123, vijfde lid, LIUD betreft de situatie waarin de belanghebbende te veel betaalde invoerrechten kan vorderen en artikel 128a LIUD gaat over de situatie waarin de Inspecteur bevoegd is om teruggaaf te verlenen. Dat zijn verschillende gevallen, waarvoor verschillende voorwaarden gelden. De bepalingen vertonen geen samenhang. En ook overigens zijn in de LIUD naar het oordeel van het Gerecht geen aanknopingspunten voor die samenhang te vinden.
4.11
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het Gerecht met belanghebbende van oordeel dat bij beantwoording van de vraag of belanghebbende het recht op teruggaaf geldend kan maken (ofwel: een rechtsingang heeft) uitsluitend getoetst moet worden aan artikel 123, lid 5, LIUD. Hierover overweegt het Gerecht als volgt.
4.12
In het onderhavige geval gaat het om goederen, waarvan tussen partijen niet in geschil is dat ze feitelijk zijn vrijgesteld van invoerrechten. Werknemers van belanghebbende hebben zich dat onvoldoende gerealiseerd en hebben daarom bij het indienen van de aangifte (ten onrechte) de vrijstelling niet toegepast, aldus belanghebbende. Naar het oordeel van het Gerecht is in dat geval sprake van een duidelijk aanwijsbare vergissing, waardoor te veel betaald is. Dat die vergissing niet alleen in deze zaken, maar ook nog in andere zaken is gemaakt, maakt dat niet anders.
4.13
Vaststaat dat belanghebbende binnen een jaar na betaling van de invoerrechten om teruggaaf verzocht heeft. Dat betekent dat aan de voorwaarden van artikel 123, vijfde lid, LIUD is voldaan en dat de verzoeken tot teruggaaf dient te worden gehonoreerd. In dat geval zijn partijen het erover eens dat teruggaaf verleend moet worden tot de in 1.1 en 1.2 vermelde bedragen.
4.14
Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. Belanghebbende heeft recht op teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 70.189,45 (februari 2023) respectievelijk Afl. 43.198,40 (maart 2023).

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende niet, zoals is vereist in 22a, lid 3 van de Algemene landsverordening belastingen (ALB), verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
Ingevolge artikel 15, eerste lid van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken (hierna: Landsbesluit).
5.4
In artikel 1 van het Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1). Daarbij merkt het Gerecht de onderhavige zaken aan als samenhangende zaken.
5.5
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Landsbesluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn als de Inspecteur uitspraken op bezwaar heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die uitspraken in een daartegen ingestelde procedure geen stand zullen houden (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Daarvan is hier geen sprake. Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Inspecteur met de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf (en de daarmee verband houdende uitspraken op bezwaar) een verdedigbaar standpunt ingenomen. Een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel , lid 3, van het Landsbesluit kan ook aanwezig zijn bij in vergaande mate onzorgvuldig handelen van de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). Ook die situatie doet zich hier niet voor. Dat de Inspecteur niet heeft gereageerd op de uitnodigingen tot een gesprek en tot het leveren van nader bewijs, en ook niet op het verzoek tot het aanhouden van alle uitspraken op bezwaar totdat over deze zaken is beslist is weliswaar niet netjes, maar daarbij is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake van een zodanig vergaande mate van onzorgvuldig handelen (in de onderhavige zaken) dat dit aanleiding zou zijn voor het toekennen van een integrale proceskostenvergoeding. Temeer niet nu hij zijn standpunt steeds duidelijk schriftelijk heeft uiteengezet en nu het verzoek tot aanhouding van uitspraken op bezwaar niet op de onderhavige zaken betrekking heeft. Tenslotte getuigt het innemen van een nieuw juridisch standpunt vlak voor de zitting evenmin van uiterst onzorgvuldig handelen, alleen al niet omdat partijen in alle stadia van het geding nieuwe juridische standpunten kunnen innemen.
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, van de LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- gelast de Inspecteur over de maand februari 2023 teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 70.189,45 te verlenen;
- gelast de Inspecteur over de maand maart 2023 teruggaaf van invoerrechten tot een bedrag van Afl. 43.198,40 te verlenen;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 23 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noel- van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Landsverordening tot wijziging van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908, zitting 1970-1971-46.