ECLI:NL:OGEAA:2025:311

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
AUA202502988 KG
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter om dwangsommen op te leggen bij niet-nakoming van ambtenarenrechter uitspraak

In deze zaak heeft de burgerlijke rechter zich gebogen over de bevoegdheid om dwangsommen op te leggen aan het Land Aruba in het kader van een niet-nakoming van een uitspraak van de ambtenarenrechter. Eiser, een ambtenaar werkzaam als casinocontroleur, had verzocht om interne overplaatsing naar de functie van hoofdcontroleur, maar zijn verzoek was afgewezen. Na bezwaar had de ambtenarenrechter het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het bestuursorgaan opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen. Het bestuursorgaan heeft echter geen gevolg gegeven aan deze uitspraak, wat heeft geleid tot de kortgedingprocedure die eiser op 16 september 2025 heeft aangespannen. Eiser vorderde onder andere dat het Land werd bevolen om uitvoering te geven aan de uitspraak van de ambtenarenrechter en dat er een dwangsom werd opgelegd bij niet-nakoming.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot het geven van een bevel aan het Land om te beslissen op zijn verzoek, omdat er al een bevel was gegeven door de ambtenarenrechter. Eiser kan echter wel worden ontvangen in zijn vordering tot het opleggen van een dwangsom, maar deze vordering is afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang, aangezien het Land inmiddels uitvoering had gegeven aan de uitspraak van de ambtenarenrechter. Eiser heeft ook een schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is eveneens afgewezen omdat eiser niet de juiste rechtsgang bij de ambtenarenrechter had doorlopen. Het Gerecht heeft het Land wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, omdat het Land zich niet aan de termijn had gehouden en eiser genoodzaakt was om een kortgedingprocedure te starten.

Uitspraak

Vonnis van 15 oktober 2025
Behorend bij AUA202502988 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Eiser]
te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. R.P. Lee,
tegen:
DE PUBLIEKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON HET LAND ARUBA,
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 16 september 2025, met producties;
- de namens het Land ingediende producties;
- de pleitnota namens [eiser];
- de pleitnota namens het Land;
- de mondelinge behandeling op 2 oktober 2025 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waaruit blijkt wie er op de zitting zijn verschenen.
1.2
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1 [
Eiser] is ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La). Hij is werkzaam in de functie van casinocontroleur bij de Departamento di Asuntonan di Casino (DAC).
2.2
Bij brief van 15 mei 2023 heeft [eiser] de minister van Justitie en Sociale Zaken om interne overplaatsing verzocht naar de functie van hoofdcontroleur (hierna ook: het verzoek).
2.3
Bij Landsbesluit van 3 juli 2024 is het verzoek van [eiser] afgewezen. [Eiser] heeft daartegen bezwaar aangetekend.
2.4
Bij uitspraak van 10 maart 2025 met kenmerk Gaza nr. AUA202402946 heeft het Gerecht in Ambtenarenzaken het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard, het Landsbesluit vernietigd en het bestuursorgaan opgedragen om binnen drie maanden na datum van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van [eiser] om interne overplaatsing. Het bestuursorgaan heeft geen gevolg gegeven aan die uitspraak.
2.5
Op 16 september 2025 is [eiser] de onderhavige kortgedingprocedure gestart om het Land ertoe te bewegen uitvoering te geven aan de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 10 maart 2025.
2.6
Bij Landsbesluit van 30 september 2025 is het verzoek van [eiser] nogmaals afgewezen.

3.HET GESCHIL

3.1 [
Eiser] vordert – na wijziging van eis – dat het Gerecht, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. het Land beveelt binnen één maand na betekening van dit vonnis uitvoering te geven aan de uitspraak van 10 maart 2025 in de procedure Gaza nr. AUA202402946 van het Gerecht in Ambtenarenzaken, door een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek van [eiser] van 15 mei 2023;
II. te bepalen dat het Land, bij gebreke van tijdige uitvoering, een dwangsom verbeurt van Afl. 500,-- per dag (of gedeelte daarvan), tot een maximum van Afl. 500.000,--;
III. het Land veroordeelt tot betaling aan [eiser] van Afl. 20.000,-- als vergoeding voor immateriële schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen door het Land wegens het niet uitvoeren van de uitspraak van 10 maart 2025;
met veroordeling van het Land in de proceskosten.
3.2 [
Eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat het Land (lees: het bestuursorgaan) onrechtmatig jegens hem handelt door geen uitvoering te geven aan de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van 10 maart 2025. Nu de termijn voor uitvoering ruimschoots is verstreken en de mogelijkheid tot oplegging van een dwangsom in het ambtenarenrecht ontbreekt, heeft hij er belang bij dat het Land wordt bevolen om uitvoering te geven aan de uitspraak op straffe van een dwangsom. Verder stelt [eiser] dat hij als gevolg van het handelen van het Land schade lijdt vanwege frustratie, angst, stress, machteloosheid en het langdurig in onzekerheid verkeren. Daarom vordert hij een bedrag van Afl. 20.000,-- aan immateriële schadevergoeding.
3.3
Het Land voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [eiser].
3.4
Het Gerecht zal hierna, waar nodig, nader op de standpunten van partijen ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het Land voert aan dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn primaire vordering, die ertoe strekt dat het Land (het Gerecht begrijpt: het bestuursorgaan) een beslissing moet nemen op het verzoek van [eiser] van 15 mei 2023. Het Gerecht is dat met het Land eens: in de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken is namelijk al zo’n bevel gegeven en dat bevel geldt onverkort. [Eiser] zal daarom in dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2 [
Eiser] kan wel worden ontvangen in zijn vordering die strekt tot het opleggen van een dwangsom aan het Land. Zoals in het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (AR 73963/2015 – H318/15; ECLI:NL:OGHACMB:2016:8) is bepaald, kan door de burgerlijke rechter aan het Land bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen worden opgelegd ter nakoming van de uitspraak van het Gerecht door het bestuursorgaan, de facto namens het Land. Dat [eiser] ontvankelijk is in deze vordering, is door het Land overigens ook niet betwist.
4.3
Voor zover [eiser] deze vordering nog handhaaft, zal het Gerecht deze echter afwijzen wegens gebrek aan (spoedeisend) belang. Vast staat namelijk dat het Land inmiddels uitvoering heeft gegeven aan het besluit van het Gerecht in Ambtenarenzaken door op 30 september 2025 een nieuw Landsbesluit te slaan.
4.4 [
Eiser] maakt tot slot aanspraak op een bedrag van Afl. 20.000,-- aan immateriële schadevergoeding. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat het gaat om schadevergoeding als gevolg van termijnoverschrijding. Daarvoor geldt dat [eiser] een procedure op grond van artikel 96 La kan entameren. Niet gebleken is dat [eiser] deze met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de ambtenarenrechter heeft doorlopen. [Eiser] zal daarom ook in deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5
Hoewel [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, ziet het Gerecht aanleiding om het Land te veroordelen in de proceskosten van [eiser]. Het Land zich niet heeft gehouden aan de termijn van drie maanden zoals neergelegd in de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken en [eiser] heeft deze kortgedingprocedure moeten starten om het Land daartoe alsnog te bewegen. De kosten van [eiser] worden tot aan deze uitspraak begroot op
Afl. 450,-- aan griffierecht, Afl. 235,-- aan explootkosten en Afl. 1.000,-- aan salaris van de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in het door hem gevorderde aan het Land te geven bevel om te beslissen op het verzoek van 15 mei 2023 en in zijn vordering tot schadevergoeding;
5.2
wijst de overige vorderingen van [eiser] af;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [eiser] worden begroot op Afl. 450,-- aan griffierecht, Afl. 235,-- aan explootkosten en Afl. 1.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 oktober 2025 in aanwezigheid van de griffier.