ECLI:NL:OGEAC:2019:150

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
CUR201802572
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.V.L.M. Wannyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de partneralimentatie. De verzoekster, een vrouw die in Curaçao woont, heeft een verzoek ingediend om de partneralimentatie die haar ex-echtgenoot, die in Dubai woont, aan haar moet betalen, te verlengen tot aan haar pensioenleeftijd. De vrouw heeft aangevoerd dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien met de huidige alimentatie van NAf 700,- per maand, en dat haar ex-echtgenoot in staat is om meer bij te dragen gezien zijn financiële situatie.

De man heeft als verweer aangevoerd dat de aanspraak op partneralimentatie is vervallen omdat de vrouw in 2015 en begin 2016 samenleefde als ware zij gehuwd. Hij stelt dat er geen ingrijpende wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de alimentatie rechtvaardigt. De vrouw heeft tijdens het huwelijk gewerkt, en haar behoefte aan alimentatie is gedaald.

Het Gerecht heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vrouw haar verzoek tijdig heeft ingediend, maar dat de omstandigheden die zij heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder zijn om de termijn van twaalf jaar voor de alimentatieverplichting te verlengen. De rechter heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende inspanningen heeft geleverd om financieel onafhankelijk te worden na de scheiding. Het verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn is afgewezen, en de kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR201802572
Beschikking d.d. 27 juni 2019
inzake:
[VERZOEKSTER],
wonende in Curaçao,
verzoekster,
hierna ook: de vrouw,
procederende in persoon,
tegen
[VERWEERDER],
wonende in Dubai, Verenigde Arabisch Emiraten,
verweerder,
hierna ook: de man,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 8 augustus 2018 ter griffie ingediend;
  • het verweerschrift van de man;
  • de mondelinge behandeling op 23 mei 2019. Aanwezig waren de vrouw en mr. Saleh namens de man.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 6 januari 1995 in het huwelijk getreden.
2.2.
Het huwelijk is 31 oktober 2006 ontbonden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 september 2006 in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.3.
Bij die beschikking van 12 september 2006 is onder meer bepaald dat de man maandelijks een bedrag van NAf 3.500,- (zie de door de man als productie 1 overgelegde beschikking, in de opvolgende beschikkingen staat echter steeds NAf 2.200,-; opm. GEA) ter zake een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw diende te betalen.
2.4.
Bij beschikking van 9 april 2009 is voornoemde beschikking aldus gewijzigd dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw werd gesteld op NAf 700,- per maand. Die beschikking is door het Hof bevestigd bij beschikking van 6 oktober 2009.
2.5.
Partijen hebben op 4 maart 2010 een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat de partneralimentatie NAf 700,- zou blijven voor de wettelijke periode van 12 jaren ingaande op 31 oktober 2006.
2.6.
Bij beschikking van 21 juli 2011 is het verzoek van de vrouw om de in beschikking van 6 oktober 2009 vastgestelde onderhoudsbijdrage te wijzigen van NAf 700,- naar NAf 1.800,- in de maand afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 8 november 2018 is het verzoek tot wijziging van de beschikking van het Hof van 6 oktober 2009 in die zin dat de partneralimentatie wordt vastgesteld op NAf 4.500,- per maand afgewezen en is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in (onder meer) haar verzoek om de overeenkomst van 4 maart 2010 te vernietigen.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
“de man te veroordelen om de partneralimentatie aan mij te blijven betalen tot aan mijn pensioenleeftijd en te bepalen dat met ingang van de uitspraak de man het bedrag van NAf 2.200,- aan mij verschuldigd is per maand, zo nodig met de sterke hand uitvoerbaar. Secundair verzoek ik het Gerecht in Eerste Aanleg om het beding te wijzigen in de overeenkomst van 4 maart 2010 met terugwerkende kracht, zodat ik per maand NAF. 2.200,- krijg als levensonderhoud van de man dan wel dat u de overeenkomst van 4 maart 2010 vernietigt wegens dwaling.”
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. De overeenkomst van 4 maart 2010 op grond waarvan de verplichting van de man om een onderhoudsbijdrage te voldoen afliep per 31 oktober 2018 is vernietigbaar. De vrouw heeft deze getekend onder invloed van dwaling en stress, en zonder juridisch advies. De vrouw verzoekt om de onderhoudsbijdrage te wijzigen naar NAf 2.200,- per maand omdat zij met NAf 700,- niet in haar levensonderhoud kan voorzien. De man is in staat om meer bij te dragen omdat hij een goede baan heeft als piloot bij Dubai Emirates Airlines en veel huizen heeft in verschillende landen. De vrouw heeft haar leven bij het aangaan van het huwelijk opgeofferd aan de man en de kinderen. Tijdens het huwelijk had zij niet de kans om een studie te volgen of aan een carrière te werken. Zij mocht van de man niet werken. De maandelijkse onderhoudsbijdrage van NAf 700,- die zij sinds 4 maart 2010 ontving was te weinig om een studie te betalen. Het is de schuld van de man dat de vrouw geen carrière heeft opgebouwd. Gelet op de leeftijd van de vrouw, thans 52 jaar, is niet aannemelijk dat zij een goedbetaalde baan zal krijgen tot haar pensioen. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan niet van haar worden gevergd dat zij na 31 oktober 2018 tot haar pensioenleeftijd geen inkomen heeft.
3.3.
De man heeft als verweer het volgende aangevoerd. De aanspraak op partneralimentatie is op grond van artikel 1:160 BW vervallen omdat de vrouw in 2015 (en begin 2016) heeft samengeleefd als ware zij gehuwd. Partijen zijn overeengekomen dat de onderhoudsbijdrage niet bij rechterlijke uitspraak kon worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een ingrijpende wijziging van de omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toch een wijziging van de overeenkomst rechtvaardigt is niet aangevoerd. De vrouw heeft tijdens het huwelijk wel degelijk gewerkt en gestudeerd. Haar behoefte is gedaald en haar kosten zijn niet onderbouwd. De vrouw moet geacht worden in staat te zijn om het in drie rechtszaken vastgestelde bedrag van NAf 700,- per maand te kunnen verdienen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 1:157 lid 4 BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Aan hetgeen de vrouw heeft aangevoerd omtrent de vernietigbaarheid van de overeenkomst van 4 maart 2010 wegens dwaling wordt voorbijgegaan. Nog afgezien van de omstandigheid dat vernietiging in een gewone civiele procedure moet worden gevorderd, heeft de vrouw bij de beoordeling daarvan in de onderhavige procedure geen belang. Na vernietiging zou op grond van voornoemde bepaling de verplichting tot levensonderhoud van de man immers eveneens na twaalf jaar, dus op 31 oktober 2018, eindigen.
4.2.
Voor de beoordeling van het verzoek maakt evenmin uit of wordt uitgegaan van de overeenkomst van 4 maart 2010 of van de wettelijke termijn. Immers kan de rechter zowel op grond van artikel 1:157 lid 5 BW als van artikel 1:401 lid 2 BW, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering is gerechtigd niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. In beide gevallen dient het verzoek daartoe te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken.
4.3.
De vrouw heeft haar verzoek tot verlenging van de alimentatietermijn tijdig heeft ingediend. Zij is dus ontvankelijk in haar verzoek.
4.4.
Het eindigen van de verplichting tot levensonderhoud na ommekomst van de daarvoor bepaalde termijn heeft in beginsel een definitief karakter, en vindt plaats ongeacht de financiële draagkracht van de onderhoudsplichtige. De wetgever is ervan uitgegaan dat de alimentatiegerechtigde in de periode van twaalf jaren in beginsel voldoende gelegenheid heeft om zich voor te bereiden op het voorzien in eigen levensonderhoud, ook wanneer dit moet gebeuren naast de zorg voor minderjarige kinderen uit het huwelijk, en dat dit ook in redelijkheid van de alimentatiegerechtigde gevergd kan worden. Daarom draagt de verlengingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 1:157, vijfde lid, van het BW, een uitzonderingskarakter. Voor de verlenging zijn bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde nodig, en deze draagt ook de stelplicht en bewijslast ter zake (zie HR 19 december 2008, NJ 2009,136, ECLI:NL:HR:2008:BF3928
en HR 6 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7004).
4.5.
Of er grond bestaat voor verlenging moet worden beoordeeld in het licht van de strekking van de regeling. Het gaat er in de eerste plaats om of aan de zijde van de alimentatiegerechtigde bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die, gelet op de ingrijpende aard van de beëindiging, in beginsel meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd. Daarbij zal, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer van belang kunnen zijn in hoeverre zijn of haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk, en zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijze mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken.
4.6.
Indien de rechter de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde in beginsel zwaarwegend genoeg acht, zal hij vervolgens ook omstandigheden aan de zijde van de alimentatieplichtige, waaronder diens draagkracht, in zijn beoordeling moeten betrekken.
4.7.
Nog daargelaten de vraag of het beëindigen van de alimentatieverplichting van NAf 700,- per maand voor de vrouw ingrijpend is, wordt geoordeeld dat de door de vrouw aangevoerde omstandigheden niet zo bijzonder of uitzonderlijk zijn dat ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar niet van de vrouw kan worden gevergd. Daartoe wordt het volgende overwogen. Weliswaar kenmerkte het huwelijk van partijen zich kennelijk door een traditionele taakverdeling. Uit het door de man overgelegde uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel van een bedrijf “Nails by Celina” op naam van de vrouw blijkt echter dat de vrouw tijdens het huwelijk in ieder geval enige werkervaring heeft opgedaan. De vrouw was ten tijde van de echtscheiding pas 40 jaar oud en heeft geen fysieke of medische beperkingen. Niet gebleken is welke inspanningen de vrouw zich na het uiteengaan met de man heeft getroost om tot financiële onafhankelijkheid te komen. De vrouw heeft volstaan met de overlegging van sollicitatiebrieven die zij in het half jaar voorafgaand aan haar verzoek heeft geschreven. Dat zij – gelet op de eindigheid van de partneralimentatie – in de daaraan voorafgaande 11,5 jaar al hetgeen redelijkerwijze van haar mocht worden verwacht heeft gedaan om tot financiële zelfstandigheid te geraken heeft zij dan ook niet (voldoende gemotiveerd) gesteld. Geconcludeerd moet worden dat de behoefte van de vrouw aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud geen verband (meer) houdt met het huwelijk, maar het gevolg is van het feit dat zij onvoldoende heeft geïnvesteerd in haar toekomst.
4.8.
Nu niet gebleken is van (voldoende) zwaarwegend te achten omstandigheden aan de zijde van de vrouw om tot een verlenging van de alimentatietermijn te geraken, wordt aan een beoordeling van de omstandigheden aan de zijde van de man, waaronder zijn draagkracht, niet toegekomen.
4.9.
De slotsom is dat het verzoek tot verlenging van de termijn voor de verplichting tot levensonderhoud van de man wordt afgewezen. Aan een beoordeling van het verzoek van de vrouw om de hoogte van de bijdrage te wijzigen wordt dan ook niet toegekomen. Ook hetgeen de man verder nog als verweer heeft gevoerd kan onbesproken blijven.
4.10.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de kosten van het geding, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.V.L.M. Wannyn, rechter, en op 27 juni 2019 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.