In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is het geschil ontstaan over de hoogte van de vergoeding voor kosten die belanghebbende heeft gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase van een belastingzaak. Belanghebbende, een penshonado woonachtig op Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van NAf. 1.177.926 had vastgesteld, terwijl belanghebbende aangifte had gedaan voor een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026. Na het indienen van bezwaar en beroep, heeft de Inspecteur ter zitting erkend dat de aanslag ten onrechte was opgelegd en dat de aangifte van belanghebbende correct was.
Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende recht had op een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, maar dat het verzoek om een integrale kostenvergoeding niet kon worden toegewezen, omdat niet aan de cumulatieve eis van ernstig onzorgvuldig handelen en bijzondere omstandigheden was voldaan. Wel werd de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van NAf. 2.640 voor de kosten in de beroepsfase, omdat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigden.
Daarnaast heeft het Gerecht vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een immateriële schadevergoeding van NAf. 1.000. De Inspecteur werd ook veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van NAf. 50. De uitspraak werd gedaan op 4 augustus 2023.