ECLI:NL:OGEAC:2023:327

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
CUR202203573
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoogte van kostenvergoeding in belastingzaak met betrekking tot aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, is het geschil ontstaan over de hoogte van de vergoeding voor kosten die belanghebbende heeft gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase van een belastingzaak. Belanghebbende, een penshonado woonachtig op Curaçao, had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen van NAf. 1.177.926 had vastgesteld, terwijl belanghebbende aangifte had gedaan voor een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026. Na het indienen van bezwaar en beroep, heeft de Inspecteur ter zitting erkend dat de aanslag ten onrechte was opgelegd en dat de aangifte van belanghebbende correct was.

Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende recht had op een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, maar dat het verzoek om een integrale kostenvergoeding niet kon worden toegewezen, omdat niet aan de cumulatieve eis van ernstig onzorgvuldig handelen en bijzondere omstandigheden was voldaan. Wel werd de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van NAf. 2.640 voor de kosten in de beroepsfase, omdat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire vergoeding rechtvaardigden.

Daarnaast heeft het Gerecht vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een immateriële schadevergoeding van NAf. 1.000. De Inspecteur werd ook veroordeeld tot het vergoeden van het betaalde griffierecht van NAf. 50. De uitspraak werd gedaan op 4 augustus 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 4 augustus 2023
BBZ nr. CUR202203573
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], woonachtig te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is, gedagtekend 30 oktober 2020, voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.177.926 (hierna: de aanslag).
1.2
Belanghebbende heeft op 7 december 2020 tegen de aanslag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbende heeft op 6 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf. 50.
1.4
Partijen zijn op 26 mei 2023 uitgenodigd voor de zitting van 7 juli 2023.
1.5
Op 1 juli 2023 heeft de Inspecteur een reactie op het beroepschrift ingediend. Daarop heeft belanghebbende gereageerd door middel van een pleitnota.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2023. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is penshonado en woonachtig op Curaçao.
2.2
Voor het jaar 2018 heeft belanghebbende aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026 (hierna: de aangifte).
2.3
De Inspecteur is van de aangifte afgeweken en heeft een aanslag inkomstenbelasting 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.177.926. De Inspecteur heeft niet gemotiveerd om welke reden is afgeweken van de aangifte.
2.4
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en nadat een uitspraak op bezwaar is uitgebleven beroep ingesteld tegen het niet tijdig uitspraak doen op bezwaar.
2.5
Ter zitting van het Gerecht heeft de Inspecteur verklaard dat bij nader inzien de ingediende aangifte juist is en dat niet langer in geschil is dat de aanslag dient te worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026, zoals aangegeven in de ingediende aangifte.

3.GESCHIL

3.1
Hetgeen partijen nog verdeeld houdt is de hoogte van de aan belanghebbende toekomende vergoeding voor de kosten gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase.
3.2
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale vergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase, de Inspecteur meent dat volstaan kan worden met een forfaitaire vergoeding voor zowel de bezwaar- als de beroepsfase.
3.3
Belanghebbende heeft voorts nog verzocht om een vergoeding van geleden immateriële schade. De Inspecteur heeft op dit verzoek niet gereageerd.

4.OVERWEGINGEN

4.1.
Nu de Inspecteur ter zitting heeft aangegeven dat de ingediende aangifte juist is en de correctie ten onrechte is aangebracht, is het beroep gegrond. Het Gerecht zal de aanslag verminderen tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026.
Kosten van bezwaar
4.2
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels omtrent de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: de Ministeriële regeling).
4.3
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende daarop recht heeft. De aangifte van belanghebbende maakt een verzorgde indruk, waarbij de inkomsten overzichtelijk zijn gespecificeerd. Zonder een vraag te stellen en zonder enige motivering heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen van belanghebbende met maar liefst NAf. 111.900 gecorrigeerd waardoor belanghebbende geen flauw benul had waartegen hij bezwaar diende te maken. Een dergelijk handelen van de Inspecteur acht het Gerecht ernstig onzorgvuldig.
4.4
Voor wat betreft het verzoek om een integrale kostenvergoeding oordeelt het Gerecht als volgt.
Ingevolge artikel 6.2, lid 3, van de Ministeriële regeling wordt slechts in bijzondere gevallen afgeweken van de forfaitaire vergoeding zoals opgenomen in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling. Voor een integrale kostenvergoeding geldt een cumulatieve eis: ernstig onzorgvuldig én een bijzondere omstandigheid, welke zich heeft voorgedaan bij het opleggen van de aanslag. Naar het oordeel van het Gerecht is van de genoemde cumulatie in de onderhavige situatie geen sprake. Daarbij wijst het Gerecht erop dat het verzoek om een integrale kostenvergoeding eerst in de pleitnota, ver in de beroepsfase, is gedaan, en niet al bij het maken van bezwaar of beroep. Kennelijk zijn feiten en omstandigheden die zich (ver) na het opleggen van de aanslag hebben voorgedaan, voor belanghebbende de reden geweest voor het verzoek om een integrale kostenvergoeding. Evenmin is een overzicht van de gemaakte kosten in de bezwaarfase overgelegd.
4.5
Het Gerecht stelt de proceskosten op de voet van artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht, vast op NAf. 100 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van NAf. 100, en een wegingsfactor 1).
Kosten beroepsfase
4.6
Ingevolge artikel 15, lid 1, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.7
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (hierna het Besluit); vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54.
4.8
Ingevolge artikel 2, lid 3, van het Besluit kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken.
4.9
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase van in totaal NAf. 2.640. Alle kosten hebben betrekking op werkzaamheden verricht op 3 en 4 juli 2023, behoudens een geschat bedrag van NAf. 347 in verband met het verschijnen ter zitting.
4.1
De Inspecteur heeft kort voor de zitting, te weten op zaterdag 1 juli 2023, voor het eerst inhoudelijk de aangifte beoordeeld en geconcludeerd dat de bij de aanslagregeling aangebrachte correctie juist was, althans eerder te laag dan te hoog. Belanghebbende heeft eerst op maandag 3 juli 2023, vier dagen voor de zitting, kennis kunnen nemen van de inhoudelijke reactie van de Inspecteur. Deze reactie heeft belanghebbende ertoe genoopt een pleitnota op te stellen waarin de onjuiste veronderstellingen van de Inspecteur zijn weerlegd. Vervolgens is de Inspecteur op de zitting van het Gerecht overtuigd van de juistheid van de aangifte.
4.11
Het Gerecht is van oordeel dat in de onderhavige situatie sprake is van een bijzondere omstandigheid die de afwijking van een forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigt. Indien de aanslagregeling en de behandeling van het bezwaar zorgvuldig hadden plaatsgevonden, dan had een beroepsprocedure voorkomen kunnen worden. Eenmaal in de beroepsfase beland heeft de Inspecteur in een zeer laat stadium gereageerd en (de gemachtigde van) belanghebbende aangezet tot extra werkzaamheden. Nogmaals werkzaamheden die onnodig waren geweest indien in de voorfase zorgvuldig(er) was opgetreden. Zoals vermeld onder 4.9 ziet het verzoek om vergoeding van de (integrale) kosten enkel op genoemde extra werkzaamheden. De hoogte van deze kosten zijn door de Inspecteur, desgevraagd ter zitting, niet betwist.
Gelet op het vorenstaande, welk handelen het Gerecht als verregaand onzorgvuldig beschouwt, zal het Gerecht de Inspecteur veroordelen tot een aan belanghebbende te betalen kostenvergoeding voor de beroepsfase van NAf. 2.640.
Immateriële schadevergoeding
4.12
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met het overschrijden van de redelijke termijn. Overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vergoeding van immateriële schade, afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164). De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen (zie het overzichtsarrest HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252). Voor het bedrag aan schadevergoeding wordt uitgegaan van een tarief van NAf. 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (vgl. GHvJ 18 oktober 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:164).
4.13
Vaststaat dat het bezwaarschrift op 7 december 2020 door de Inspecteur is ontvangen en dat de beroepsfase is afgesloten met de onderhavige uitspraak op 4 augustus 2023. De behandeling van het bezwaar en het beroep heeft derhalve in totaal, naar boven afgerond, twee jaar en acht maanden geduurd, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Het bedrag van de immateriële schadevergoeding dient te worden berekend op tweemaal NAf. 500, in totaal NAf. 1.000.
4.14
In gevallen zoals het onderhavige, waarin beroep wordt ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaarschrift, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg (bezwaar- en beroepsfase) in haar geheel aan de Inspecteur toegerekend (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.11.1; HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2875, r.o. 3.5.2). Het Gerecht zal de Inspecteur derhalve veroordelen tot vergoeding van de geleden immateriële schade.
Griffierecht
4.15
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf. 50 aan belanghebbende te vergoeden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.066.026;
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar en de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van, in totaal, NAf. 2.740;
  • veroordeelt de Inspecteur tot het vergoeden van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van NAf. 1.000; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van
NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 4 augustus 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van der Vegte.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op 4 augustus 2023 aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500