ECLI:NL:OGEAC:2023:77

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
CUR202203219
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing beslag en schadevergoeding in belastingzaak

In deze zaak vorderen eisers, beiden wonende in Curaçao, betaling van NAf 26.346 en opheffing van een beslag op hun woning. De vordering is ingesteld tegen de Inspecteur der Belastingen van Curaçao en de Ontvanger der Belastingen van Curaçao. De eisers zijn eerder in een belastingzaak deels in het gelijk gesteld, maar de Inspecteur heeft geen procesbevoegdheid in civiele zaken. De rechtbank verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen tegen de Inspecteur. De vordering tot schadevergoeding van NAf 24.976 wordt afgewezen, omdat de civiele rechter niet bevoegd is om zich hierover uit te laten, gezien de bestaande belastingwetgeving. De vordering tot betaling van NAf 1.370 voor de kosten van opheffing van het beslag wordt wel beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de Ontvanger aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door onrechtmatig beslag, omdat de aanslagen op het moment van beslaglegging al waren verminderd tot nihil. De schade wordt begroot op NAf 685, dat de Ontvanger aan eiseres sub 2 moet betalen. De opheffing van het beslag op het perceel wordt toegewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO

Zaaknummer: CUR202203219
Vonnis d.d. 3 april 2023
inzake
[EISER SUB 1],
[EISERES SUB 2],
beiden wonende in Curaçao,
eisers,
verschenen in persoon,
tegen

1.DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN VAN CURAÇAO,

2. DE ONTVANGER DER BELASTINGEN VAN CURAÇAO,
beide gevestigd in Curaçao,
gedaagden,
gemachtigde: mr. R.L. Rosaria.
[…]

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 19 augustus 2022 ter griffie ingediend;
  • het e-mailbericht van [eisers] van 22 september 2022, dat wordt beschouwd als een akte op de rol van 17 oktober 2022;
  • de antwoordakte van gedaagden van 19 december 2022;
  • het e-mailbericht van [eisers] van 17 februari 2023;
  • de mondelinge behandeling op 6 maart 2023.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Inspecteur heeft op 6 mei 2011 over de jaren 2005 tot en met 2008 aan [eisers] ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en premieheffing AVBZ opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek. De Inspecteur heeft aan [eiser sub 1] een aanslag opgelegd van in totaal NAf 546.841 en aan [eiseres sub 2] een aanslag van in totaal NAf 603.578.
2.2. [
Eisers] hebben op 9 juni en 4 augustus 2011 bezwaar aangetekend tegen de aan hen opgelegde aanslagen. Bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2016 zijn de aanslagen gedeeltelijk verminderd.
2.3. [
Eisers] hebben op 20 december 2016 beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzakenaangetekend.
2.4.
Het gerecht heeft bij uitspraken van 8 april 2019 uitspraak gedaan in de beroepsprocedures. In de zaak van [eiser sub 1] heeft het gerecht de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aan hem opgelegde aanslagen verminderd tot NAf 99.604. In de zaak van [eiseres sub 2] heeft het gerecht de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslagen verminderd tot nihil.
2.5.
Op 26 juli 2019 heeft de deurwaarder namens de Ontvanger executoriaal beslag gelegd op de woning van [eisers] aan de [adres 1], alsmede op hun perceel aan de [adres 2]. Het beslag is gelegd op grond van de onder 2.1 genoemde aanslagen.
2.6. [
Eisers] hebben het perceel aan de [adres 2] verkocht om de ontstane belastingschulden te vereffenen. Die schulden zijn via de notaris voldaan. Om de levering mogelijk te maken is het beslag op [adres 2] opgeheven. De notaris heeft [eisers] hiervoor NAf 1.370 aan kosten in rekening gebracht.

3.Het geschil

3.1. [
Eisers] vorderen in deze procedure betaling van NAf 26.346 (NAf 24.976 plus NAf 1.370), alsmede opheffing van het beslag op de woning aan [adres 1].
3.2. [
Eisers] leggen aan het eerste deel van hun vordering ten grondslag dat zij kosten hebben moeten maken - en daarmee schade hebben geleden - als gevolg van de evident foutieve en vermijdbare aanslagen van de Inspecteur. De Inspecteur is daarom het door [eisers] zelf begrote totaalbedrag van NAf 20.100 aan kosten in de bezwaar- en beroepsfase verschuldigd (84 uur à NAf 150 per uur), en NAf 4.876 aan gefactureerde kosten in de beroepsfase van Tax Advisers Adviesburo. [Eisers] hebben ter zitting toegelicht dat hierin mede een genoegdoening moet worden gezien voor, samengevat, het psychisch leed hun aangedaan door hun jarenlange strijd tegen onterechte aanslagen.
3.3. [
Eisers] leggen aan hun vordering tot betaling van NAf 1.370 ten grondslag dat de Ontvanger onrechtmatig beslag heeft gelegd, omdat op het moment van beslaglegging de uitspraken van 8 april 2019 reeds waren gedaan en die uitspraken geen grondslag gaven voor de beslagen. Gedaagden zijn daarom de kosten van opheffing van het beslag van op het perceel [adres 2] van NAf 1.370 verschuldigd.
3.4.
Aan hun vordering tot opheffing van het beslag op het perceel [adres 1] leggen [eisers] ten grondslag dat verzuimd is dit beslag op te heffen, terwijl er geen belastingschulden meer zijn.
3.5.
Gedaagden voeren verweer tegen de geldvorderingen, dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eisers] in hun vorderingen, althans tot het afwijzen van de vorderingen op inhoudelijke gronden.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid jegens de Inspecteur
4.1.
Ten aanzien van de Inspecteur geldt dat – behoudens wellicht onder bijzonder omstandigheden – de Inspecteur in civiele zaken geen procesbevoegdheid heeft. De bevoegdheid om als procespartij op te treden in een civiele procedure als hier aan de orde, komt in beginsel alleen toe aan natuurlijke personen en rechtspersonen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2233). De Inspecteur is geen rechtspersoon en een uitzondering op grond waarvan de Inspecteur toch als partij in dit civiel geding kan worden betrokken doet zich niet voor. Ten aanzien van de vorderingen jegens Inspecteur zullen [eisers] dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vordering NAf 24.976
4.2.
De vordering tot voldoening van NAf 24.976 hebben [eisers] ingesteld tegen de Inspecteur. Naast hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen, geldt dat
deze vordering van [eisers] ook op andere gronden niet kan slagen. Het volgende is daartoe van belang.
4.3.
Gedaagden hebben gemotiveerd aangevoerd dat het belastingrecht voorziet in de mogelijkheid van vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt in de bezwaarfase (artikelen 32 en 32a van de
Algemene landsverordening landsbelastingjo. de artikelen 6.1 e.v. van de
Ministeriële regeling formeel belastingrecht). Hetzelfde geldt voor de kosten in de beroepsfase (artikel 15 van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken). De civiele rechter is dan niet bevoegd is om zich hierover (aanvullend) uit te laten, aldus gedaagden.
4.4.
Het uitgangspunt is dat bij het bestaan van een op de wet gebaseerde forfaitaire regeling van de proceskosten (in dit geval de door gedaagden aangehaalde regelingen in de bezwaar- en beroepsfase) slechts in zeer bijzondere gevallen grond bestaat de partij die in een procedure in het ongelijk is gesteld, op grond van onrechtmatige daad te veroordelen tot vergoeding van de gehele schade die de wederpartij (in dit geval [eisers]) als gevolg van het voeren van die procedure heeft geleden (vgl. Hoge Raad 17 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ3810). Hoe belastend de langslepende bezwaar- en beroepsfase voor [eisers] ook zal zijn geweest, van een zeer bijzonder geval op grond waarvan van het forfaitaire tarief moet worden afgeweken is in het onderhavige geval geen sprake. Met de overwegingen en beslissingen van de belastingrechter over de proceskostenvergoeding en het griffierecht is die kwestie afgedaan.
Vordering NAf 1.370
4.5.
Uit het e-mailbericht van [eisers] van 22 september 2022 leidt het gerecht af dat zij hun vordering tot voldoening van NAf 1.370, alsmede opheffing van het beslag hebben ingesteld tegen zowel de Inspecteur als de Ontvanger.
4.6.
Ten aanzien van de Inspecteur geldt hetgeen reeds onder 4.1. is overwogen. De Ontvanger komt op grond van de
Landsverordening Dwanginvorderingprocesbevoegdheid toe in civiele zaken met betrekking tot (vermeend) onrechtmatige invorderingsmaatregelen. [Eisers] kunnen dan ook worden ontvangen in hun vorderingen tegen de Ontvanger.
4.7.
Het formele verweer van de Ontvanger dat [eisers] de weg van verzet als bedoeld in artikel 4 Landsverordening Dwanginvordering hadden moeten bewandelen en dat, omdat dat niet is gebeurd, [eisers] zich niet meer over de beslagen kunnen beklagen, moet worden verworpen. Het gerecht verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Hoge Raad van 15 maart 2019 (ECLI:NL:HR:2019:350, Aruba Bank vs Het Land Aruba). In die uitspraak wordt in rechtsoverweging 5.4.3 overwogen:
“Ingevolge art. 4 LvD kan de tenuitvoerlegging van een dwangschrift niet worden geschorst dan door een met redenen omkleed verzet (lid 1). Het verzet wordt betekend aan de Ontvanger der belastingen; op straffe van nietigheid moet binnen een maand na deze betekening het geding tegen de Ontvanger aanhangig worden gemaakt (lid 2). Dit rechtsmiddel biedt de belastingplichtige dus de mogelijkheid schorsing van de tenuitvoerlegging van een dwangschrift te verkrijgen. Deze mogelijkheid laat onverlet dat de belastingplichtige het invorderingsrecht waarop het dwangschrift ziet ook in een gewone civiele procedure aan de orde kan stellen. Zodanige procedure schorst de tenuitvoerlegging echter niet.”
4.8.
Gelet op het voorgaande wordt toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eisers] jegens Ontvanger. Aan de vordering van [eisers] om de Ontvanger te veroordelen tot NAf 1.370 ligt de stelling ten grondslag dat de Ontvanger op 26 juli 2019 onrechtmatig beslag heeft gelegd. Voor de vraag of hiervan sprake is, geldt het volgende.
4.9.
De aan [eiser sub 1] opgelegde aanslagen zijn door de belastingrechter in de uitspraak van 8 april 2019 weliswaar verminderd tot NAf 99.604, maar dat maakt nog niet dat het beslag ten onrechte is gelegd. De vraag of een beslaglegger in een dergelijk geval aansprakelijk is voor schade, moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Het is niet gesteld of gebleken dat hiervan sprake is geweest. De vordering van [eiser sub 1] wordt dan ook afgewezen.
4.10.
De aan [eiseres sub 2] opgelegde aanslagen zijn door de belastingrechter in de uitspraak van 8 april 2019 op nihil gesteld. Daarmee staat reeds vast dat de beslaglegging op 26 juli 2019 op grond van die aanslagen ten aanzien van haar onrechtmatig was. De Ontvanger is als beslaglegger voor de als gevolg daarvan bij [eiseres sub 2] ontstane schade aansprakelijk. Het betreft een risicoaansprakelijkheid, zodat verwijtbaarheid niet vereist is en niet ter zake doet of de Ontvanger destijds intern door de Inspecteur op de hoogte is gebracht van de uitspraak van de belastingrechter van 8 april 2019. De door dat beslag veroorzaakte schade moet dus in beginsel door de Ontvanger worden vergoed.
4.11.
De opheffingskosten zijn door [eiseres sub 2] niet nader gespecificeerd. Het gerecht ziet aanleiding om de schade zelf te begroten. Het gerecht begroot de schade van [eiseres sub 2] op de helft van de totale opheffingskosten. De Ontvanger wordt dan ook veroordeeld tot vergoeding van NAf 685 aan [eiseres sub 2].
Opheffing beslag [adres 1]
4.12.
Aan de vordering tot opheffing van het beslag op het perceel [adres 1] leggen [eisers] ten grondslag dat de vordering van NAf 99.604 aan de Ontvanger is voldaan uit de verkoopopbrengst van [adres 2]. [Eisers] onderbouwen dit met de eindafrekening van de notaris. De Ontvanger heeft de eindafrekening niet betwist. Namens de Ontvanger is ter zitting toegezegd dat de deurwaarder eerdaags het beslag op het perceel [adres 1] zal opheffen.
4.13.
De gevorderde opheffing van het beslag wordt gelet op het voorgaande bij dit vonnis - voor zover nog nodig - toegewezen.
Proceskosten
4.14.
Partijen zijn over en weer op enig punt in het (on)gelijk gesteld. Het gerecht zal daarom de proceskosten compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het gerecht:
5.1
verklaart [eisers] ten aanzien van de Inspecteur niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
5.1
veroordeelt de Ontvanger tot betaling aan [eiseres sub 2] van NAf 685;
5.2.
heft op – voor zover nodig gelet op het onder 4.12. vermelde – het op 26 juli 2019 door de Ontvanger ten laste van [eisers] gelegde executoriale beslag op het perceel [adres 1];
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, bijgestaan door
mr. H.A. Wolterink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2023.