ECLI:NL:OGEAC:2025:164

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202402423
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur der Belastingen

In deze zaak is in geschil of de vergrijpboete van 50% die aan de belanghebbende is opgelegd terecht is. De belanghebbende, een belastingadviesbureau, kreeg op 17 mei 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2020 opgelegd, met een vergrijpboete van NAf 13.320. De Inspecteur handhaafde deze aanslag na bezwaar, waarna de belanghebbende beroep instelde. De zitting vond plaats op 20 maart 2025. Het Gerecht oordeelt dat de belanghebbende, die hooggekwalificeerde belastingadviseurs in dienst heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verschil in opbrengst van NAf 47.016 aan haar aandacht is ontsnapt. Het Gerecht concludeert dat er sprake is van voorwaardelijke opzet, omdat de belanghebbende zich bewust was van de kans dat te weinig belasting zou worden betaald. De boete van 50% wordt daarom gehandhaafd, terwijl de 25% boetes voor andere correcties niet worden verminderd. De boete wordt wel verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De uitspraak is gedaan op 15 juli 2025.

Uitspraak

Uitspraak van 15 juli 2025
BBZ nr. CUR202402423
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 17 mei 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2020 opgelegd resulterende in een bedrag aan te betalen winstbelasting van NAf 42.640 (hierna: de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdige beschikking is een vergrijpboete opgelegd van NAf 13.320.
1.2
Belanghebbende heeft op 14 juli 2023 tegen de naheffingsaanslag en vergrijpboete bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft op 26 april 2024 uitspraak op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslag en vergrijpboete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 25 juni 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende zijn [A] en [B] verschenen. Namens de Inspecteur is [C] verschenen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende drijft een onderneming. Zij is gevestigd op het adres [G] te Willemstand, Curaçao. De activiteiten van belanghebbende bestaan onder andere (voornamelijk) uit het geven van belastingadviezen.
2.2
De aandelen van belanghebbende zijn, in de periode 2018 tot en met 2020 voor 100% in het bezit van [E] eveneens gevestigd op het adres [G], te Willemstand, Curaçao. De aandelen van [E] zijn in genoemde periode in handen van [A], woonachtig op het adres [G], te Willemstand, Curaçao.
De directrice van belanghebbende gedurende de jaren 2018 tot en met 2020 is [B].
2.3
Stichting Belastingaccountantsbureau (SBAB) heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2018 tot en met 2020 voor de belastingmiddelen winstbelasting, loonbelasting en omzetbelasting. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 februari 2023. In dit rapport is, voor zover van belang voor deze zaak, het volgende opgemerkt:
4.2.2
Gross Income
Derdenonderzoek
Belastingplichtige heeft in haar jaarrekening van de jaren 2018 en 2019 bedragen van 373.530 respectievelijk 406.206 aan omzet verantwoord.
Hierna volgt een vergelijking van de gegevens welke zijn verzameld bij derden ([advieskantoor]) met de inkomsten zoals vermeld in de jaarrekening van belastingplichtige:
2018
2019
2020
Aangegeven opbrengsten [advieskantoor]
271.627
274.723
253.117
Gegevens derden onderzoek
271.627
281.275
300.133
Verschil
-
6.552
47.016
Zie bijlage 2 voor een overzicht van de verschillen.
Belastingplichtige kon het berekend verschil niet verklaren. Uit verkregen informatie tijdens het derdenonderzoek bij [advieskantoor] is gebleken dat de verschillen kunnen worden verklaard door prive-kosten van [A] welke zij heeft gemaakt met de credit-card van [advieskantoor].
[advieskantoor] heeft de van belastingplichtige ontvangen facturen daarom verminderd met de door mevrouw Finessi gemaakte privé-kosten, waarna het verschil door hen werd uitbetaald aan belastingplichtige.
De aangegeven omzetten dienen met de berekende verschillen te worden gecorrigeerd.
Correctie
2018
2019
2020
Meer omzet
-
6.552
47.016
Ik merk deze correctie aan als een uitkering van dividend aan de aandeelhouder [A]. Er heeft een vermogensverschuiving plaatsgevonden van de NV naar de grootaandeelhouder waardoor de BV is verarmd en de grootaandeelhouder zich heeft verrijkt. Bovendien zijn zij zich hiervan bewust geweest.
Ik zal de Inspecteur IB via een afzonderlijk schrijven op de hoogte brengen over de gevolgen die het in aanmerking nemen van de winstuitdeling heeft voor de IB van [A].
Over deze correctie is ook OB verschuldigd (6/106), te weten 370 over 2019 en 2.661 over 2020.
(…)
Reactie belastingplichtige op het concept-rapport van 27 januari 2023:
Derdenonderzoek: uitkering van dividend aan de aandeelhouder = akkoord.
(…)
4.2.3
Cost of Sales
Belastingplichtige heeft in haar jaarrekening van de jaren 2018, 2019 en 2020 de bedragen van 37.353, respectievelijk 40.621, en 31.550 als cost of sales verantwoord. Bij het beoordelen van de post “Cost of sales” heb ik het volgende geconstateerd:
  • De verantwoorde kosten zijn gebaseerd op een schatting.
  • De Cost of Sales bedraagt 10% van de omzet. De 10% is volgens belastingplichtige gebaseerd op ervaringscijfers die uit het verleden zijn overgenomen.
Belastingplichtige heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Cost of Sales 10% van de omzet bedraagt. In het voorgaande boekenonderzoek zijn deze kosten destijds niet in aftrek gebracht.
Belastingplichtige heeft een kopie van een webpagina overgelegd waar ze de brutowinstmarge stellen op 90% van de fiscale dienstverlening. De webpagina geeft geen aanduiding waarop de 10% Cost of Sales mogelijk betrekking heeft. Belastingplichtige kan ook niet aannemelijk maken waarop de kosten betrekking hebben en op basis waarvan het percentage van 10 is bepaald. Derhalve stel ik voor de kosten niet te accepteren.
De correctie bedraagt als volgt:
Correctie
2028
2019
2020
37.353
40.621
31.55
Ik merk deze correctie aan als een uitkering van dividend aan de aandeelhouder [A]. Er heeft een vermogensverschuiving plaatsgevonden van de NV naar de grootaandeelhouder waardoor de BV is verarmd en de grootaandeelhouder zich heeft verrijkt. Bovendien zijn zij zich hiervan bewust geweest. Ik zal de Inspecteur IB via een afzonderlijk schrijven op de hoogte brengen over de gevolgen die het in aanmerking nemen van de winstuitdeling heeft voor de IB van [A].
Reactie belastingplichtige op het conceptrapport van 27 januari 2023:
Uitkering van dividend aan de aandeelhouder – akkoord
(…)
4.2.5
Medical
Belastingplichtige heeft in de jaren 2018 en 2019 onder de kosten “Medical” bedragen van 13.207 respectievelijk 20.145 verantwoord. Bij het beoordelen van de kostenpost “Medical heb ik het volgende geconstateerd:
  • Onder kostenpost “Medical” zijn onder andere medische kosten, pensioen- en brandverzekering verantwoord;
  • De kosten hebben betrekking op medische kosten van [A], medische kosten van de echtgenoot van [A], pensioenkosten voor [A] en tevens brandverzekering van de onroerende zaken gelegen te [P] en [G].
[A] wordt als werknemer aangemerkt. (…). Derhalve zijn slechts de medische kosten die betrekking hebben op haar aftrekbaar. Tevens is belastingplichtige geen eigenaar van de twee onroerende zaken gelegen te [P] en [G]. Derhalve kunnen de kosten van de brandverzekeringen niet als zakelijke kosten worden aangemerkt.
Van de verantwoorde kosten kunnen voor het jaar 2018 en 2019 de bedragen van 4.401 respectievelijk 4.940 worden toegekend. De overige bedragen zullen worden gecorrigeerd.
Het zelfde situatie heeft zich voorgedaan voor het jaar 2020. Belastingplichtige heeft medische kosten van 21.014 verantwoord. Belastingplichtige heeft de kosten voor het bedrag van 21.014 niet aannemelijk gemaakt. Derhalve accepteer voor het jaar 2020 4.000 als zakelijke medische kosten. De correctie in verzekeringskosten worden als volgt berekend
2018
2019
2020
Verantwoorde medische kosten
13.207
20.145
21.014
Af: Zakelijke medische kosten
4.401
4.94
4
Af: Pensioenverzekering [A]
-
8.256
-
Niet zakelijke kosten
8.806
6.949
17.014
De correctie is als volgt:
Correctie
2018
2019
2020
Medical
8.806
6.949
17.014
Ik merk deze correctie aan als een uitkering van dividend aan de aandeelhouder [A]. Er heeft een vermogensverschuiving plaatsgevonden van de NV naar de grootaandeelhouder waardoor de BV is verarmd en de grootaandeelhouder zich heeft verrijkt. Bovendien zijn zij zich hiervan bewust geweest.
Ik zal de Inspecteur IB via een afzonderlijk schrijven op de hoogte brengen over de gevolgen die het in aanmerking nemen van de winstuitdeling heeft voor de IB van [A].
Reactie belastingplichtige op het conceptrapport van 27 januari 2023:
Uitkering van dividend aan de aandeelhouder – akkoord
(…)
4.2.7
Administration Expenses
Bij het beoordelen van de post “Administration Expenses” heb ik geconstateerd dat kosten zijn geboekt van een in Colombia gevestigd bedrijf die de administratie voert.
Aan belastingplichtige is meerdere keren verzocht om betalingsbewijzen te overleggen van de betalingen aan het in Colombia gevestigde bedrijf. Belastingplichtige heeft geen betalingsbewijzen/stortingsbewijzen aan mij overgelegd. Omdat belastingplichtige de zakelijkheid en juistheid van de kosten niet aannemelijk heeft gemaakt, stel ik voor de administratiekosten niet te accepteren.
De correctie is als volgt:
Correctie
2018
2019
2020
Administration expenses
8.645
8.215
8.297
Ik merk deze correctie aan als een uitkering van dividend aan de aandeelhouder [A]. Er heeft een vermogensverschuiving plaatsgevonden van de NV naar de grootaandeelhouder waardoor de BV is verarmd en de grootaandeelhouder zich heeft verrijkt. Bovendien zijn zij zich hiervan bewust geweest.
Ik zal de Inspecteur IB via een afzonderlijk schrijven op de hoogte brengen over de gevolgen die het in aanmerking nemen van de winstuitdeling heeft voor de IB van [A].
Reactie belastingplichtige op het conceptrapport van 27 januari 2023:
Uitkering van dividend aan de aandeelhouder – akkoord
4.2.8
Third Party Service providers
Bij het beoordelen van de post “Third Party Services Providers” heb ik het volgende geconstateerd:
Belastingplichtige heeft onder de post “Third Prty Services Providers” de volgende kosten in de jaren 2018, 2019 en 2020 verantwoord: 157.716, 169.859 en respectievelijk 131.931. Als onderdeel van deze kosten heeft belastingplichtige kosten van ICT Impex S.A.S. verantwoord voor de bedragen van 58.032, 48.318 en 36.695 in de jaren 2018, 2019 en 2020.
Volgens de verklaring van [A] heeft belastingplichtige op verzoek van een Italiaanse cliënt bepaalde werkzaamheden uitbesteed aan ICT Impex S.A.S. Bij ontvangst van de facturen t.n.v. belastingplichtige zijn deze doorgestuurd naar de Italiaanse cliënt ter betaling. Die heeft de facturen echter niet (tijdig) betaald. Omdat voor ICT Impex S.A.S. de opdrachtgever belastingplichtige was, heeft ICT Impex S.A.S. belastingplichtige aansprakelijk gehouden voor de betaling.
Belastingplichtige heeft op meerdere verzoeken nagelaten om onderliggende facturen te overleggen waaruit blijkt dat kosten zijn gemaakt door ICT Impex S.A.S. op naam van de Italiaanse cliënt. Tevens heeft belastingplichtige de betalingen niet kunnen laten zien. Belastingplichtige heeft de juistheid en de zakelijkheid van deze kosten niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het gebrek aan onderliggende stukken stel ik voor om deze kosten te corrigeren.
De correctie is als volgt:
Correctie
2018
2019
2020
Third Party Services providers
58.032
48.318
58.282
Ik merk deze correctie aan als een uitkering van dividend aan de aandeelhouder [A]. Er heeft een vermogensverschuiving plaatsgevonden van de NV naar de grootaandeelhouder waardoor de BV is verarmd en de grootaandeelhouder zich heeft verrijkt. Bovendien zijn zij zich hiervan bewust geweest.
Ik zal de Inspecteur IB via een afzonderlijk schrijven op de hoogte brengen over de gevolgen die het in aanmerking nemen van de winstuitdeling heeft voor de IB van [A].
Reactie belastingplichtige op het conceptrapport van 27 januari 2023:
Uitkering van dividend aan de aandeelhouder – akkoord
De correctie komt niet overeen met de verantwoorde kosten, De correctie moet zijn als volgt:
Correctie 2018 2019 2020
Third party Service providers 58.032 48.318 38.695
Uitkering van dividend aan de aandeelhouder = akkoord
Beschouwing
In het tekstgedeelte staat bij 2020 een onjuist bedrag vermeld van 38.696. Dit moet zijn 58.282.
In de tabel bij correcties staat wél het juiste bedrag vermeld.
Conclusie
Ik stel voor om de correctie in stand te houden.
(…)
8 BOETEN
8.1
WB
De voorgestelde naheffingsaanslagen WB over de jaren 2018 tot en met 2020 zijn het gevolg van de handelwijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft te weinig WB aangegeven en/of voldaan.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het rapport, zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van grove schuld van belastingplichtige. Gezien de fiscale achtergrond van de directrice en de aandeelhoudster mocht meer worden verwacht.
Gross Income (derdenonderzoek) 4.2.2
De voorgestelde naheffingsaanslagen WB over de jaren 2019 en 2020 zijn het gevolg van de handelwijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft te weinig WB aangegeven en/of voldaan.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het rapport, zijn zodanig dat belastingplichtige wist dat hij onjuist handelde of dat belastingplichtige bewust het risico heeft genomen onjuist te handelen. Belastingplichtige heeft willens en wetens onjuiste aangifte gedaan door niet het totaal gefactureerde bedrag voor de verrichte diensten aan [advieskantoor] als omzet te verantwoorden maar de door [advieskantoor] ontvangen bedragen na aftrek van de prive-kosten van de creditcard van [advieskantoor]. Gelet op de bij belastingplichtige kennis van het belastingrecht, wist belanghebbende dat de aangifte tot een te laag bedrag werd gedaan. Ik ben daarom van mening dat door deze onjuiste handelwijze sprake is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 4.8, lid 2 MRFB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen WB over de jaren 2019 en 2020 zoals vermeld in hoofdstuk 4 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 50%.
Overige correcties
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het rapport, zijn zodanig dat dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van grove schuld van belastingplichtige. Gezien de fiscale achtergrond van de directrice en de aandeelhoudster mocht meer worden verwacht. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is van grove schuld van de belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 4.8, lis 2 MRFB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen WB over de jaren 2018 tot en met 2020 zoals vermeld in het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
(…).
2.4
Aan belanghebbende is op 15 maart 2023 een ‘Kennisgeving van vergrijpboete’ gestuurd waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om op het voornemen van de Inspecteur tot het opleggen van de vergrijpboete te reageren. Belanghebbende heeft op 5 april 2023 van de mogelijkheid tot reageren gebruik gemaakt.
2.5
Op het aanslagbiljet van de naheffingsaanslag van 17 mei 2023 is het volgende vermeld:
Deze aanslag is opgelegd op grond van een bij u verrichte onderzoek door het Stichting Belastingaccountantsbureau met onderzoeksnummer [N]. Op grond van de bevindingen is er sprake van grove schuld en (voorwaardelijke) opzet omdat het aan u te wijten is dat er niet of te weinig winstbelasting is aangegeven en/of voldaan. Conform artikel 21 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen juncto artikel 4.8, lid 2 van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht is een boete opgelegd van 50% (onderdeel 4.2.2) en 25% (overige onderdelen) over de niet of te weinig aangegeven en/of afgedragen winstbelasting.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of:
I. de boete van 50% (als onderdeel van de opgelegde vergrijpboete) ter zake van de correctie ‘Gross Income’ terecht is opgelegd, en
II. de boetes van 25% (als onderdelen van de opgelegde vergrijpboete) ter zake van de correcties ‘Cost Sales’, ‘Medical’, ‘Administration Expenses’ en ‘Third Party Services Providers’ op grond van artikel 4.8, lid 5 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (hierna: Ministeriële regeling) dienen te worden verminderd tot de helft.
3.2
Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is een boete opgelegd van NAf 13.320. In diens verweerschrift (5. Standpunt Inspecteur) verdedigt de Inspecteur een boete van NAf 11.505, die als volgt is bepaald:
‘Gross Income’ NAf 47.016 x 22% = NAf 10.343 x 50% = NAf 5.172
‘Cost of Sales’ NAf 31.550 x 22% = NAf 6.941 x 25% = NAf 1.735
‘Medical’ NAf 17.014 x 22% = NAf 3.743 x 25% = NAf 936
‘Administration Expenses’ NAf 8.297 x 22% = NAf 1.825 x 25% = NAf 456
‘Third Party Services Prov.’ NAf 58.282 x 22% = NAf 12.822 x 25% =
NAf 3.206
Totaal NAf 11.505
Het beroep is derhalve gegrond voor wat betreft het verschil tussen de gelijktijdig met de naheffingsaanslag opgelegde boete van NAf 13.320 en de boete zoals deze in het verweerschrift en ter zitting door de Inspecteur is verdedigd.
3.3
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de 50% boete (geschil I.) dient te worden vernietigd, omdat er geen sprake is van opzet dat bepaalde inkomsten niet zijn aangegeven en dat de 25% boetes (geschilpunt II.) dienen te worden verminderd tot 12,5% vanwege het feit dat zij in het kader van een samenhangend complex van feiten uiteindelijk op één belastingplichtige drukken.
3.4
De Inspecteur is van mening dat de boete tot een bedrag van NAf 11.505 dient te worden gehandhaafd.

4.OVERWEGINGEN

4.1
Op grond van artikel 21, lid 1 Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) kan de Inspecteur indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingverordening gestelde termijn is betaald, een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100%.
4.2
In de Ministeriële regeling formeel belastingrecht is onder meer het boetebeleid van de Inspecteur neergelegd. Op grond van artikel 4.8, lid 2 van deze ministeriële regeling legt de Inspecteur een boete op van 25% ingeval van grove schuld en van 50% in het geval van opzet.
4.3
Opzet houdt in dat belanghebbende zich ervan bewust was dat de winstbelasting niet dan wel niet tijdig is betaald. Opzet omvat mede de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald (voorwaardelijk opzet) (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, ECLI:NL:HR: 2010:BO5989).
4.4
Grove schuld houdt in dat de handelwijze van de belastingplichtige als een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid kan worden gekwalificeerd (vgl. HR 19 december 1990, ECLI:NL:HR:1990: ZC4481).
I. Is de boete van 50% ter zake van de correctie ‘Gross Income’ terecht is opgelegd?
4.5
Belanghebbende betwist dat haar handelen is aan te merken als (voorwaardelijk) opzet. Het uitgangspunt van de onschuldpresumptie brengt dan mee dat de Inspecteur de feiten moet stellen en aannemelijk maken die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet of grove schuld. Zie in dit verband Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, alwaar de Hoge Raad heeft overwogen:
“3.2 (…) Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijke) opzet, is geleverd dienen de waarborgen in acht te worden genomen die de belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen brengen onder meer mee dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in de fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond.
4.6
In zijn arrest van 3 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:97 overweegt de Hoge Raad vervolgens met betrekking tot de in zijn arrest van 8 april 2022 weergegeven bewijsmaatstaf:
“Voor de beantwoording van de vraag of (voorwaardelijke) opzet aanwezig is, is mede van belang dat bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de betrokkene dat gevolg heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.”
4.7
Uit het vorenstaande volgt dat indien de Inspecteur een vergrijpboete wil opleggen op grond van artikel 21 ALL, zoals de Inspecteur heeft gedaan, op hem de bewijslast rust (overtuigend moet aantonen) dat de winstbelasting die op aangifte dient te worden voldaan niet binnen de daarvoor geldende termijn is betaald en dat dit aan (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten.
4.8
Buiten elke redelijke twijfel is komen vast te staan dat belanghebbende in de onderhavige zaak te weinig winstbelasting heeft voldaan. Belanghebbende heeft zich akkoord verklaard met de correctie ter zake van ‘Gross Income’. Belanghebbende is ook akkoord gegaan met het aanmerken van het ter zake daarvan gecorrigeerde bedrag als in aanmerking te nemen winstuitdeling.
4.9
In geschil is of de gedragingen van belanghebbende die ertoe hebben geleid dat te weinig belasting is betaald zijn te kwalificeren als (voorwaardelijke) opzet. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2023 (zie onderdeel 4.6) is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van (voorwaardelijke) opzet mede van belang of de gedragingen van belanghebbende naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat, behoudens contra-indicaties, het niet anders kan zijn dat belanghebbende dat gevolg (het te weinig betalen van belasting) heeft gewild of althans de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
4.1
In haar reactie op de ‘Kennisgeving van vergrijpboete’ van 5 april 2023 schrijft belanghebbende het volgende met betrekking tot de opgelegde 50% boete ter zake van de correctie ‘Gross Income’:
Belanghebbende heeft, uiteraard ten onrechte, over het hoofd gezien dat zij voor een bedrag van Naf. 6.552 in 2019 en Naf. 47.016 in 2020 gebruik had gemaakt van de credit card van [advieskantoor], omdat het gebruik van de bedrijfs-kredietkaart een voor haar nieuwe facilitiet was waaraan zij nog niet gewend was en daar dan ook niet vaak gebruik van maakte (dat blijkt ook uit het feit dat er voor 2018 geen verschil is o.g.v. credit card gebruik) Er was nimmer sprake van opzettelijk handelen en/of het willens en wetens doen van onjuiste aangifte.
4.11
Belanghebbende heeft voor het jaar 2020 als opbrengsten [advieskantoor] aangegeven een bedrag van NAf 253.117, terwijl uit het derdenonderzoek een opbrengst is gebleken van NAf 300.133. Het verschil van 47.016 is naar het oordeel van het Gerecht zowel in relatieve (ruim 18,5% van het aangegeven bedrag) als absolute zin groot. Het Gerecht acht het ongeloofwaardig dat een dermate groot bedrag aan de aandacht van belanghebbende is ontsnapt. Het vorenstaande klemt te meer, omdat zowel de aandeelhouder als de directrice van belanghebbende hoogwaardig te achten belastingadviseurs zijn en de administratie in eigen beheer wordt gevoerd. Genoemd bedrag van NAf 47.016 aan privébestedingen wijst er verder op dat het in 2020 niet om incidenteel privégebruik gaat, maar om regelmatig en structureel privégebruik. Dit alles bijeen genomen maakt dat naar het oordeel van het Gerecht het niet anders kan zijn dat belanghebbende de aanmerkelijke kans op het niet volledig betalen van de verschuldigde winstbelasting voor het jaar 2020 bewust heeft aanvaard en er derhalve sprake is van voorwaardelijke opzet. Contra-indicaties zijn gesteld noch gebleken.
Het Gerecht is ook overigens, behoudens overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna onderdeel 4.15), van oordeel dat de door de Inspecteur opgelegde boete van 50% passend en geboden is.
Vraag I. dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.
II. Dienen de 25% boetes te worden verminderd tot de helft?
4.12
Artikel 4.8, lid 5 van de Ministeriële regeling bepaalt:
Indien op grond van een samenhangend complex van feiten over enig belastingjaar ter zake van meerdere belastingmiddelen aanslagen met een vergrijpboete worden opgelegd die uiteindelijk drukken op één belastingplichtige of inhoudingsplichtige, wordt de hoogste boete gehandhaafd en worden de overige boeten verminderd tot de helft.
4.13
In haar bezwaarschrift en in haar reactie van 5 april 2023 (reactie op de aangekondigde vergrijpboete) doet belanghebbende een beroep op artikel 4.8, lid 5 van de Ministeriële regeling, zonder overigens te motiveren om welke reden het beroep op genoemde bepaling zou kunnen slagen.
4.14
Naar het oordeel van het Gerecht is er geen reden om de 25%-boetes ter zake van de correcties ‘Cost of Sales’, ‘Medical’, ‘Administration Expenses’ en ‘Third Party Services Providers’ te verminderen. Gesteld noch gebleken is dat ter zake van een of meer belastingmiddelen belastingaanslagen zijn opgelegd met een vergrijpboete met betrekking tot de correcties ‘Cost of Sales’, ‘Medical’, ‘Administration Expenses’ en ‘Third Party Services Providers’. Denkbaar is dat bij de aandeelhouder van belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting met een vergrijpboete wordt opgelegd wegens genoten winstuitdelingen voortvloeiend uit de genoemde correcties. Dat dit het geval is, is door belanghebbende evenwel niet aangevoerd. Bovendien is het zo, dat als er al een vergrijpboete in de sfeer van de inkomstenbelasting is opgelegd dan wel zal worden opgelegd, dat die boete niet hoger zal zijn dan 50%. In dat geval zal de boete in de inkomstenbelasting wegens pseudosamenloop dienen te worden verminderd en dus niet de boete die in de sfeer van de winstbelasting is opgelegd.
Het Gerecht is ook overigens, behoudens overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna onderdeel 4.15), van oordeel dat de door de Inspecteur opgelegde boete van 25% passend en geboden is.
Vraag II. dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.
Undue delay
4.15
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.16
Van de kennisgeving opleggen vergrijpboete 15 maart 2023 tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (15 juli 2025) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond vier maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 5% matigen, ofwel NAf 555 [1] , overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297.
Het vorenstaande brengt mee dat de boete zal worden verminderd tot NAf 10.950. [2]

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende niet verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase, zodat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Kosten beroepsfase
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127. [3]
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat [B] niet kan worden beschouwd als een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Aangezien belanghebbende zulks op geen enkele wijze heeft betwist, zal het Gerecht geen proceskostenvergoeding toekennen.
5.5
Gegeven de gegrondheid van het beroep zal het Gerecht de Inspecteur opdragen het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden (artikel 18, lid 5, LBB).

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigd de uitspraak op bezwaar voor zover het de boete betreft;
  • verminderd de boete tot een bedrag van NAf. 10.950; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

1.NAf 11.505 x 5% = NAf 555.
2.NAf 11.505 – NAf 555 = NAf 10.950.
3.Vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54.