In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 19 november 2025 uitspraak gedaan over een verzoek van belanghebbende om teruggaaf van griffierecht. Belanghebbende had eerder een verzuimboete opgelegd gekregen en had daartegen bezwaar gemaakt. Na een uitspraak van de Inspecteur, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft belanghebbende beroep ingesteld en griffierecht betaald. Echter, na een vernietiging van de verzuimboete door de Inspecteur heeft belanghebbende haar beroep ingetrokken. Het Gerecht oordeelde dat belanghebbende niet-ontvankelijk was in haar verzoek om teruggaaf van het griffierecht, omdat zij dit verzoek pas een dag na de intrekking van het beroep had ingediend. Het Gerecht baseerde zijn oordeel op de relevante bepalingen van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken, die stellen dat een verzoek om vergoeding van griffierecht gelijktijdig met de intrekking van het beroep moet worden gedaan. Aangezien dit niet het geval was, werd het verzoek afgewezen. Het Gerecht benadrukte dat de intrekking van het beroep een einde maakt aan de procedure, waardoor een herziening van de beschikking van de Inspecteur niet aan de orde was.