ECLI:NL:OGEAC:2025:68

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
CUR202402722
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag winstbelasting 2021

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 mei 2025 uitspraak gedaan over het beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag winstbelasting. De Inspecteur had op 29 juni 2023 een naheffingsaanslag opgelegd van NAf 250 wegens het niet tijdig indienen van de definitieve aangifte winstbelasting 2021. Belanghebbende heeft op 18 september 2023 bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur op 5 juni 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens op 18 juli 2024 beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 25 april 2025 heeft belanghebbende verklaard dat zij het aanslagbiljet pas na de dagtekening heeft ontvangen, maar het Gerecht oordeelde dat de verklaringen over de datum van ontvangst inconsistent en ongeloofwaardig waren. Het Gerecht concludeerde dat het bezwaar te laat was ingediend, aangezien de termijn van twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet was overschreden. Belanghebbende heeft geen verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding aangevoerd, waardoor het Gerecht de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar bevestigde. De uitspraak werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak van 13 mei 2025
BBZ nr. CUR202402722
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 juni 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2021 opgelegd naar een te betalen bedrag van NAf 250. Het te betalen bedrag betreft een verzuimboete (hierna: de verzuimboete 2021).
1.2
Belanghebbende heeft op 18 september 2023 tegen de verzuimboete 2021 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en ook ambtshalve geen aanleiding gezien de verzuimboete 2021 te verminderen.
1.4
Belanghebbende heeft op 18 juli 2024 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 12 december 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft daar op 2 april 2025 op gereageerd.
1.7
Op 19 april 2025 heeft belanghebbende nog een aanvullend stuk gestuurd.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2025 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A]. Namens de Inspecteur is [C] verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht en voorgedragen.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 6 juli 2022 de definitieve aangifte winstbelasting 2021 ingediend. De verschuldigde winstbelasting volgens de definitieve aangifte bedraagt nihil.
2.2
De verzuimboete van NAf 250 is opgelegd vanwege het niet tijdig indienen van de definitieve aangifte winstbelasting 2021.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of sprake is van een ontvankelijk bezwaar en zo ja of de verzuimboete 2021 terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Vooraf

4.1
In de e-mail waarmee belanghebbende het onderhavige beroep heeft ingesteld wordt door haar het volgende vermeld:
“Hierbij mijn beroepschrift tegen naheffingsaanslag winstbelasting 2021.”In de bijlagen bij dit beroepschrift voegt belanghebbende tevens een op 21 juni 2024 voor het jaar 2022 opgelegde verzuimboete en een daartegen gericht bezwaarschrift met dagtekening 16 juli 2024 bij. Het Gerecht volgt belanghebbende niet in de door haar ter zitting ingenomen stelling dat het onderhavige beroep eveneens geacht moet worden te zijn gericht tegen de kennelijk door de Inspecteur op 9 januari 2025 gedane uitspraak op het bezwaar tegen de verzuimboete 2022. Het Gerecht overweegt daartoe dat op het moment dat het onderhavige beroepschrift werd ingediend door de Inspecteur ter zake van de verzuimboete 2022 nog geen uitspraak op bezwaar was gedaan en ook de daarvoor geldende beslistermijn nog niet was verstreken. Dat belanghebbende, zoals door haar ter zitting is aangevoerd, heeft willen anticiperen op een afwijzing van het bezwaar tegen de verzuimboete 2022, leidt niet tot een ander oordeel. Tot slot overweegt het Gerecht dat voor zover het nader stuk van belanghebbende van 2 april 2025 al had moeten worden aangemerkt als beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur van 9 januari 2025 – waar overigens nergens melding van wordt gemaakt – dit beroep buiten de beroepstermijn zou zijn ingediend.
Ontvankelijkheid bezwaar
4.2
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil te kunnen overgaan, dient het Gerecht de ontvankelijkheid van belanghebbendes bezwaar te beoordelen. In artikel 29, lid 1, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een aan hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.2
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend 29 juni 2023. Het bezwaarschrift is op 18 september 2023 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.3
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het aanslagbiljet pas na de dagtekening daarvan door haar is ontvangen. In hetgeen belanghebbende heeft verklaard ligt de betwisting van de tijdige verzending van het aanslagbiljet besloten (HR 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102). Dit betekent dat aangenomen moet worden dat belanghebbende heeft betwist dat de Inspecteur het aanslagbiljet tijdig naar haar heeft verzonden, ook zonder dat zij expliciet melding maakt van die stelling. In dat geval moet de Inspecteur aannemelijk maken dat het aanslagbiljet wel tijdig en rechtsgeldig aan belanghebbende is verstuurd (vgl. HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB8440).
4.4
De Inspecteur heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting van belanghebbende, de tijdige verzending van het aanslagbiljet niet aannemelijk gemaakt. Het door hem ter zitting getoonde stuk uit het systeem van de Belastingdienst, waaruit volgt dat de onderhavige aanslag op 8 juni 2023 op kohier zou zijn gezet en de verklaring dat op stukken van de Belastingdienst doorgaans een latere dagtekening wordt vermeld om er zodoende rekening mee te houden dat stukken per post later kunnen aankomen, is daartoe onvoldoende. De conclusie is dan dat de bezwaartermijn is aangevangen op het tijdstip dat belanghebbende de aanslag onder ogen heeft gekregen (HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:960).
4.5
Belanghebbende schrijft in haar beroepschrift allereerst het aanslagbiljet rond 20 juli 2023 te hebben ontvangen en niet veel verder rond 15 juli 2023. In het nader stuk voert belanghebbende over de ontvangst van het aanslagbiljet (wederom) aan:
“ontvangen per post 2 weken later dus +/- 15 juli 2023”. Belanghebbende merkt daarbij op dat het algemeen bekend is dat de post op Curaçao standaard een aantal weken later bezorgd wordt. Op de vraag van de rechter ter zitting wanneer het aanslagbiljet nu precies is ontvangen, heeft belanghebbende aangegeven dat dat een goede vraag is en het eigenlijk niet te weten.
4.6
Het Gerecht acht het gelet op de wisselende en vage verklaringen van belanghebbende over de datum van ontvangst en de stelling ter zitting dat belanghebbende eigenlijk niet weet wanneer het aanslagbiljet is ontvangen ongeloofwaardig dat vanaf het moment dat belanghebbende het aanslagbiljet onder ogen heeft gekregen tijdig bezwaar is gemaakt. Het Gerecht neemt daarbij in aanmerking dat uitgaande van de datum die door belanghebbende het meest consistent wordt genoemd, te weten ‘rond’ of ‘+/-‘ 15 juli 2023, het bezwaarschrift te laat is ingediend.
4.7
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.8
Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. De Inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

5.PROCESKOSTEN

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 13 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500