ECLI:NL:OGEAM:2016:63

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
4 oktober 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
AR 2015/36
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voeging in civiele procedure tussen [A] B.V. en N.V. [B] met HET LAND SINT MAARTEN als incidenteel verzoekster

In deze civiele procedure, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten, is op 4 oktober 2016 een vonnis gewezen in de zaak tussen de besloten vennootschap [A] B.V. en de naamloze vennootschap N.V. [B], waarbij het openbare lichaam HET LAND SINT MAARTEN als incidenteel verzoekster optrad. Het incident betrof een verzoek van HET LAND SINT MAARTEN om zich te voegen aan de zijde van [B] in de hoofdprocedure. Het Land stelde dat het belang had bij voeging, omdat het vreesde dat [B] onvoldoende verweer zou voeren tegen de vorderingen van [A]. Het Gerecht overwoog dat voeging kan worden toegestaan als de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een ongunstige uitkomst van de procedure. Echter, het Gerecht oordeelde dat het verzoek tot voeging te laat was ingediend, aangezien de procedure al vergevorderd was en het beginsel van hoor en wederhoor in het geding was. Het verzoek werd afgewezen en HET LAND SINT MAARTEN werd in de proceskosten veroordeeld. In de hoofdzaak werd bepaald dat [A] op 1 november 2016 de conclusie van dupliek in reconventie diende in te dienen.

Uitspraak

Vonnis van 4 oktober 2016
Zaaknummer: AR 2015/36
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap [A] B.V.,
gevestigd te Sint Maarten,
eiseres,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. J. Deelstra,
tegen
de naamloze vennootschap N.V. [B],
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever,
met als incidenteel verzoekster:
de openbare rechtspersoon
HET LAND SINT MAARTEN,
zetelende te Philipsburg, Sint Maarten,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr.
Partijen worden aangeduid als “[A]”, “[B]” en “het Land”.

1.De procedure

1.1.
Bij incidenteel vonnis d.d. 24 november 2015 is aan [B] toegestaan het Land in vrijwaring op te roepen.
1.2.
In de hoofdprocedure is de conclusie van dupliek in conventie tevens inhoudende conclusie van repliek in reconventie zijdens [B] het laatst ingediend processtuk. Tegelijkertijd heeft het Land een incidentele conclusie tot voeging ingediend.
1.3.
Door [A] en [B] is een conclusie van antwoord in het incident ingediend.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

in het incident
2.1.
Het Land wenst zich op grond van artikel 214 Rv aan de zijde van [B] te voegen. Het voert daartoe een belang te hebben. Indien immers [B] de hoofdprocedure verliest en het Land de vrijwaringsprocedure verliest dient het Land uiteindelijk de vordering van [A] te betalen. Het vreest dat [B] tegen de vorderingen van [A] geen voldoende verweer heeft gevoerd. Door middel van de voeging wil het Land ook ervan verzekerd zijn in hoger beroep procespartij te zijn.
2.2. [
B] heeft geen bezwaar tegen het verzoek tot voeging en refereert zich aan het oordeel van het Gerecht.
2.3. [
A] voert het volgende, kort en zakelijk weer te geven, verweer. De overeenkomst waarover het in de hoofdprocedure gaat is gesloten tussen [B] en [A]. Het Land is geen partij hierbij. Afwijzing van de incidentele vordering zal niet leiden tot enige benadeling of verlies van enig recht van het Land jegens [B]. Vrees voor een slechte procesvoering door [B] is geen grond om voeging toe te staan. Datzelfde geldt voor het argument dat het Land mogelijk de partij is die uiteindelijk [B] zal moeten betalen als [B] aan [A] zou moeten betalen. Het verzoek tot voeging is bovendien te laat gedaan.
2.4.
Het Gerecht overweegt het volgende. Het is vaste jurisprudentie dat voeging wordt toegestaan als voldoende duidelijk is dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt (HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692 en HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241). Hetgeen het Land daartoe aanvoert is voldoende om te concluderen dat het een procesbelang bij voeging heeft. Daaraan doet niet af dat het Land niet betrokken zou zijn bij de rechtsverhouding tussen [B] en [A] omdat dit niet een criterium is dat voor voeging geldt. Het Land kan in de vrijwaringsprocedure immers, ondanks zijn verweren, toch gehouden worden [B] te vrijwaren en daarmee is zijn financiële belang gegeven.
2.5.
Het Gerecht is het echter eens met [A] dat het verzoek te laattijdig in de procedure is gedaan. De zaak staat thans voor dupliek in reconventie zijdens [A]. Toewijzing van het verzoek zou in strijd zijn met de goede procesorde (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768). Het beginsel van hoor en wederhoor brengt immers met zich dat, bij toewijzing, zowel aan het Land, [B] en [A] een extra conclusieronde dient te worden gegeven om op de stellingen van het Land te reageren. Indien daarbij stukken in het geding worden gebracht dient daar weer op te worden gereageerd. Dit leidt tot niet onaanzienlijke vertraging van de procedure. Daarbij neemt het Gerecht in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat het Land niet eerder, bijvoorbeeld na kennisneming van de oproeping in vrijwaring tegen de zitting van 12 januari 2016, het onderhavige verzoek had kunnen indienen. Het argument van het Land dat het er zeker van wil zijn dat het in hoger beroep als voegende partij wordt aangemerkt gaat niet op. Er is geen rechtsregel die zich verzet tegen voeging, voor het eerst, in hoger beroep.
2.6.
Dit betekent dat het incidentele verzoek van het Land wordt afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt het Land in de proceskosten veroordeeld.
in de hoofdzaak
2.7. [
A] dient op 1 november 2016 de conclusie van dupliek in reconventie in te dienen.

3.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
in het incident:
wijst het incidentele verzoek tot voeging van het Land af en veroordeelt het Land in de kosten van dit incident, aan de zijde van [B] begroot op nihil en aan de zijde van [A] op NAf 500,00 voor salaris gemachtigde,
in de hoofdzaak:
bepaalt dat [A] op 1 november 2016 van dupliek in reconventie zal dienen (P1),
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.