ECLI:NL:OGEAM:2016:70

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
AR 2015-171
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verevening van pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de verevening van pensioenrechten na hun echtscheiding. Partijen zijn op 29 december 1975 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is op 24 juni 2005 ontbonden. De man heeft tijdens zijn dienstverband een ouderdomspensioen opgebouwd, dat in 2009 tot uitkering is gekomen. De vrouw vordert de helft van het pensioen, dat de man weigert te betalen, ondanks eerdere aanmaningen. De vrouw heeft conservatoire beslagen gelegd ten laste van de man.

De vrouw vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad dat de man haar een bedrag van NAf 111.811,07 betaalt, alsmede een maandelijkse betaling van NAf 1.415,33 vanaf juni 2016, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De man verzet zich tegen de vorderingen en stelt dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op het pensioen. Het Gerecht overweegt dat de vrouw recht heeft op de helft van het pensioen en dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht.

Het Gerecht wijst de vorderingen van de vrouw toe, inclusief de wettelijke rente en een deel van de buitengerechtelijke incassokosten. De man wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het Gerecht wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

Vonnis van 18 oktober 2016
Zaaknummer: AR 2015-171
Vonnisnr.
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Hoeve,
tegen
[de man],
wonende te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. V.C. Choennie.
Partijen worden aangeduid als “de vrouw” en “de man”, tenzij hierna anders is vermeld.

1.De procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 18 december 2015,
de conclusie van antwoord met producties,
conclusie van repliek en akte vermeerdering van eis met producties,
conclusie van dupliek met producties,
akte uitlating producties.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 29 december 1975 in algehele gemeenschap van goederen in het huwelijk getreden. Door inschrijving van de daartoe strekkende beschikking in de registers van de burgerlijke stand is het huwelijk op 24 juni 2005 ontbonden door echtscheiding.
2.2.
De man heeft gedurende zijn dienstverband een ouderdomspensioen opgebouwd. Dit is ondergebracht bij het Algemeen Pensioen Fonds Nederlandse Antillen. Dit pensioen is in 2009 tot uitkering gekomen.
2.3.
De gemeenschap van goederen is verdeeld, behoudens het pensioen.
2.4.
Ondanks aanmaning daartoe bij brief van 8 september 2015 weigert de man de helft van het door hem ontvangen pensioen aan de vrouw te betalen.
2.5.
De vrouw heeft ten laste van de man conservatoire beslagen gelegd.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Na eiswijziging vordert de vrouw, verkort en samengevat weergegeven, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de man wordt veroordeeld aan de vrouw te betalen NAf 111.811,07 betreffende niet aan haar uitbetaald pensioen over de periode oktober 2009 tot en met mei 2016, plus de wettelijke rente. Verder vordert de vrouw dat de man ingaande mei 2016 aan haar de helft van het te ontvangen pensioen betaalt van NAf 1.415,33, plus de wettelijke rente. Voorts vordert de vrouw NAf 10.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, plus de wettelijke rente. Tot slot vordert de vrouw dat de man in de proceskosten wordt veroordeeld.
3.2.
De man verzoekt het Gerecht om de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, kosten rechtens.
3.3.
Op de door partijen aangevoerde argumenten gaat het Gerecht hierna in, voor zover deze argumenten relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
Door de man wordt niet betwist dat de pensioenrechten niet gescheiden en gedeeld zijn. Evenmin wordt door hem betwist dat de vrouw recht heeft op de helft van het opgebouwde pensioen.
4.2.
De man stelt echter dat de vrouw afstand heeft gedaan van haar recht op de helft van het pensioen. Daartoe voert hij aan dat de vrouw tegen hem zou hebben gezegd:
“I don’t deserve a penny of your pension, you have worked for it.”De reden voor deze uitspraak is dat de vrouw de oorzaak is van de echtscheiding omdat zij vreemd is gegaan. De man stelt dat hij deze uitspraak van de vrouw door getuigen kan bewijzen. De vrouw betwist zich zodanig te hebben uitgelaten en wijst er op dat de man zijn bank heeft geïnstrueerd elke maand de helft van het pensioen aan haar over te maken. Zij wijst op de ingevulde opdracht die zij in het geding heeft gebracht. De man heeft in augustus 2015 een keer aan haar betaald.
4.3.
Verder beroept de man zich op rechtsverwerking:
“Daniel heeft pas in 2015 contact gemaakt met APS (het pensioenfonds, GEA) op het moment toen zij in geldnood zat, in mekaar was geslagen door haar vriend en plotseling tot haar doordrong dat zij kon opteren voor de helft van het pensioen.”(alinea 11 conclusie van antwoord). Omdat de vrouw niet binnen twee jaar na de 60e verjaardag van de man (ingangsdatum pensioen) contact heeft opgenomen met het pensioenfonds kan de vrouw dus ook geen aanspraak meer maken op haar deel van het pensioen. De levensomstandigheden van de man zijn zodanig dat het onredelijk en onbillijk zou zijn om van hem te vergen de helft van zijn pensioen af te dragen. Een en ander wordt door de vrouw gemotiveerd betwist.
4.4.
Het Gerecht overweegt het volgende. In zijn arrest van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:762) heeft de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen dat een vordering tot verdeling van ouderdomspensioen in een huwelijksgemeenschap niet kan verjaren. Dit betekent dat als hoofdregel heeft te gelden dat de vrouw op elk haar uitkomend moment gerechtigd is om verdeling van het pensioen te vorderen. Het Gerecht kan de door de man genoemde termijn van 2 jaar dan ook niet plaatsen.
4.5.
Niettemin kan de vrouw natuurlijk afstand doen van haar recht. De man zal voldoende dienen te stellen en zo nodig moeten bewijzen dat de vrouw afstand van recht heeft gedaan. De enkele stelling dat de vrouw ooit heeft gezegd dat zij geen cent van het pensioen van de man wil hebben is onvoldoende om afstand van recht aan te nemen, nog daargelaten dat uit de stukken inderdaad blijkt dat de man zijn bank heeft geïnstrueerd om elke maand de helft van het ontvangen pensioen uit te betalen en in augustus 2015 dit daadwerkelijk is gebeurd. De man heeft zich dus niet zodanig gedragen dat hij ervan uitging dat de vrouw afstand van recht heeft gedaan. Aldus is geen sprake van afstand van recht.
4.6.
Wat betreft het beroep op rechtsverwerking wordt het volgende overwogen. Het Gerecht stelt voorop dat van rechtsverwerking slechts sprake is wanneer de gerechtigde zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is (vgl. HR 7 juni 1991, LJN: ZC0271). Enkel tijdsverloop of enkel stilzitten is daartoe onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan, hetzij bij de wederpartij van de gerechtigde het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval dat de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (vgl. HR 29 september 1995, LJN: ZC1827).
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen is niet komen vast te staan dat de vrouw ooit heeft gezegd dat zij afstand doet van haar deel van het pensioen. Anders dan de man stelt kan dit argument dus niet “meetellen” in de vorm van “opgewekt vertrouwen” bij de beoordeling of sprake is van rechtsverwerking. Evenmin is er enige rechtsregel die de vrouw noopt zich op de 60e verjaardag van de man bij het pensioenfonds te melden. Het feit dat partijen in die periode elkaar sociaal vaak zagen en het pensioen niet ter sprake is gekomen doet hier ook niet aan af; dat is veeleer een vorm van “stilzitten” in de zin van de in de vorige alinea aangehaalde jurisprudentie. Blijft over dat de vrouw lange tijd, namelijk ongeveer zes jaar, heeft gewacht. Enkel wachten is echter, gelet op voormeld uitgangspunt, niet voldoende om tot rechtsverwerking te kunnen beslissen.
4.8.
Dan het beroep op de redelijkheid en billijkheid. Een op een partij rustende rechtsplicht, zoals hier de betaling door de man van de helft van zijn ouderdomspensioen, behoeft niet te worden uitgevoerd indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar zou zijn. De argumentatie van partijen komt, kort en zakelijk weergegeven, neer op het volgende. De man stelt dat hij onvoldoende geld overhoudt om van te leven, mede gelet op zijn wankele gezondheid. De vrouw stelt dat de man genoeg financiële middelen heeft, gezond is en dat zij behoeftig is.
4.9.
Het Gerecht overweegt dat de man onvoldoende heeft uitgelegd, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, over welke inkomsten en vermogensbestanddelen hij beschikt. Het zou passend zijn geweest als de man dit gestructureerd met de nodige bewijsstukken zou hebben uitgelegd aan het Gerecht zodat het Gerecht behoorlijke inzage in zijn financiën zou hebben gekregen. Daarvan is geen sprake. Dit betekent dat het Gerecht ook dit verweer van de man passeert omdat hij niet aan zijn stelplicht voldoet.
4.10.
Dit betekent dat het Gerecht de gevorderde hoofdsommen (NAf 111.811,07 en het maandelijkse bedrag van NAf 1.415,33) dient toe te wijzen. De rente over eerstgenoemd bedrag wordt gevorderd vanaf 31 augustus 2015 en niet vanaf de datum van de pensioengerechtigdheid. Het verweer is dat de vrouw zou hebben geweigerd pensioen te ontvangen en dat daarom geen rente is verschuldigd. Het Gerecht kan dit verweer niet plaatsen, gelet op de hiervoor besproken verweren van de man waaruit juist blijkt dat de man helemaal niet wil betalen. Bovendien had de man betalingen kunnen doen aan de advocaat van de vrouw of, desnoods, aan de consignatiekas. De wettelijke rente wordt dus toegewezen, zoals verzocht.
4.11.
Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wordt het verweer gevoerd dat deze bovenmatig zijn en dat bewijs hiervan ontbreekt. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is vereist dat het redelijk moet zijn om buitengerechtelijke incassokosten te maken terwijl bovendien door het Gerecht moet worden getoetst of het in rekening gebrachte bedrag redelijk is. Het Gerecht overweegt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat het redelijk was om kosten te maken. De hoogte van het in rekening gebrachte bedrag kan het Gerecht niet toetsen omdat enige specificatie hiervan ontbreekt. Het Gerecht zal voor de sommatiebrief een bedrag van NAf 900,00 toewijzen en het overige afwijzen.
4.12.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij dient de man in de proceskosten te worden veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen NAf 111.811,07, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 31 augustus 2015 tot de dag van algehele voldoening,
veroordeelt de man om aan de vrouw ingaande 1 juni 2016 te betalen NAf 1.415,33 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente, ingaande de eerste dag van de opvolgende maand, tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen NAf 900,00, met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw begroot op NAf 580,00 aan griffierecht, NAf 240,50 aan oproepingskosten, NAf 1.442,80 aan beslagkosten en NAf 6.000,00 aan salaris gemachtigde, met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van algehele voldoening,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter in dit gerecht, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2016 in aanwezigheid van de griffier.