ECLI:NL:OGEAM:2017:76

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
100.00409/16
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met een fietser door onoplettend rijgedrag

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, stond de verdachte terecht voor een dodelijk verkeersongeval dat plaatsvond op 6 september 2016. De verdachte, bestuurder van een Suzuki Grand Vitara, veroorzaakte een ongeval op de Airport Road waarbij een fietser om het leven kwam. Tijdens de openbare terechtzitting op 4 mei 2017 eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van één jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg.

De tenlastelegging omvatte onder andere het veroorzaken van gevaar op de weg door onoplettend rijgedrag en het niet naleven van verkeersregels. De verdachte had verklaard dat hij de fietser niet had gezien voordat hij besloot in te halen, wat leidde tot de fatale botsing. Getuigenverklaringen bevestigden dat de verdachte met hoge snelheid reed en niet goed had gekeken voordat hij zijn inhaalmanoeuvre uitvoerde. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte grove schuld had aan het ongeval door zijn onoplettendheid en het rijden met een voertuig waarvan de banden in slechte staat verkeerden.

Het Gerecht verklaarde de verdachte schuldig aan de feiten en legde een gevangenisstraf op van één jaar, met een voorwaardelijk deel van zes maanden. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van NAf 12.744,72 te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer, en werd de auto van de verdachte verbeurd verklaard. De uitspraak vond plaats op 24 mei 2017.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

S T R A F V O N N I S
in de zaak tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2017. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg.
De officier van justitie, mr. D. Hazejager, heeft ter terechtzitting gevorderd de verdachte ter zake van de feiten 1 primair en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de periode die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Tevens vordert hij ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 (twee) jaar. Daarnaast vordert hij dat het Gerecht de Suzuki, Grand Vitara, bouwjaar 2001, kleur zwart, kenteken [autokentekennummer] die in beslag is genomen, verbeurd zal verklaren. Ten slotte vordert hij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van NAf 12.744,72 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel over dat bedrag.
De raadsvrouw heeft het woord tot verdediging gevoerd, strekkende tot vrijspraak, en pleitaantekeningen overgelegd.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 6 september 2016 in Sint Maarten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki Grand Vitara), daarmede rijdende over de weg, de Airport Road, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam,
  • met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid, althans een snelheid die niet of onvoldoende was aangepast op de wegsituatie en de snelheid van de overige verkeersdeelnemers, over die weg te rijden en/of
  • dat motorrijtuig te besturen terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het motorrijtuig onvoldoende geschikt was voor verkeersdeelname onder meer doordat de beide voorbanden en/of de rechter achterband van dat motorrijtuig van onvoldoende profiel was/waren voorzien en/of;
  • tijdens een inhaalmanoeuvre van een of meerdere (achtereenvolgende) personenauto(‘s) op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het overige verkeer, althans de overige weggebruikers/ (een) aldaar aanwezige fietser(s) en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens);
  • (op die weghelft) met onverminderde snelheid tegen een tegemoetkomende fietser ([slachtoffer]) aan te rijden,
tengevolge waarvan fietser [slachtoffer] is komen te overlijden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 september 2016 in Sint Maarten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki Grand Vitara), over de Airport Road, ter hoogte van de Red Cross, komende uit de richting Princess Juliana International Airport, althans over een weg:
  • met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid, althans een snelheid die niet of onvoldoende was aangepast op de wegsituatie en de snelheid van de overige verkeersdeelnemers, over die weg te rijden en/of
  • dat motorrijtuig te besturen terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het motorrijtuig onvoldoende geschikt was voor verkeersdeelname onder meer doordat de beide voorbanden en/of de rechter achterband van dat motorrijtuig van onvoldoende profiel was/waren voorzien en/of;
  • tijdens een inhaalmanoeuvre van een of meerdere (achtereenvolgende) personenauto(‘s) op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het overige verkeer, althans de overige weggebruikers/ (een) aldaar aanwezige fietser(s) en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of (vervolgens);
  • (op die weghelft) met onverminderde snelheid tegen een tegemoetkomende fietser ([slachtoffer]) aan te rijden,
waarbij fietser [slachtoffer] is komen te overlijden;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Feit 2:
hij op of omstreeks 6 september 2016 in Sint Maarten,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki Grand Vitara), over de Airport Road, ter hoogte van Hertz Car Rental, komende uit de richting Princess Juliana International Airport, althans over een weg:
  • met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatste toegestane maximumsnelheid, althans een snelheid die niet of onvoldoende was aangepast op de wegsituatie en de snelheid van de overige verkeersdeelnemers, over die weg te rijden en/of
  • dat motorrijtuig te besturen terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het motorrijtuig onvoldoende geschikt was voor verkeersdeelname onder meer doordat de beide voorbanden en/of de rechter achterband van dat motorrijtuig van onvoldoende profiel was/waren voorzien en/of;
  • door een middengeleider (‘traffic island’) – bestemd voor afslaand verkeer – heen te rijden tijdens een inhaalmanoeuvre van een of meerdere personenauto(‘s) en/of
  • op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het overige verkeer, althans de overige weggebruikers/ aldaar (een) aanwezige fietser(s) en/of de verkeerssituatie ter plaatse tengevolge waarvan (vervolgens) een tegemoetkomende fietser ([getuige 1]) moest uitwijken naar de berm om een botsing/aanrijding met verdachte te voorkomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.Voorvragen

3A. Geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke vereisten voldoet en dus geldig is.
3B. Bevoegdheid van het Gerecht
Krachtens de wettelijke bepalingen is het Gerecht bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
3C. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
3D. Redenen voor schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging gebleken.

4.Bewijsbeslissingen

4A. Bewijs(middel)verweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat de eerste verklaring van verdachte bij de politie van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat sprake zou zijn van een schending van het consultatierecht en van het recht op verhoorbijstand. Weliswaar heeft verdachte getekend voor afstand van zijn consultatierecht, maar hij was dermate van streek door het gebeurde dat geen sprake is geweest van welbewuste afstand, aldus de raadsvrouw.
Het Gerecht overweegt als volgt. Verdachte heeft op 7 september 2016 om 8.30 uur, na zijn aanhouding de avond ervoor, een formulier ondertekend. Dit formulier, een ‘waiver’, geeft verdachte de mogelijkheid om afstand te doen van zijn consultatierecht. Daarnaast geeft het formulier aan minderjarigen (‘for minors only’), de mogelijkheid om afstand te doen van het recht op verhoorbijstand. Verdachte heeft getekend voor afstand van het consultatierecht. Op 7 september 2016 om 8.35 uur is het eerste verhoor van verdachte begonnen, zonder dat daarbij een raadsman aanwezig was.
Consultatierecht
Verdachte heeft blijkens de ‘waiver’ van 7 september 2016 afstand gedaan van zijn consultatierecht. Uit het dossier blijkt niet dat hij dit anders dan welbewust heeft gedaan. Dat hij geschrokken was door het ongeval de dag ervoor maakt dit niet anders. Het verweer ten aanzien van schending van het consultatierecht wordt daarom verworpen.
Recht op verhoorbijstand
Ten aanzien het recht op verhoorbijstand is het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3608) van belang, waarin is overwogen:
6.4.1.
Indien een aangehouden verdachte niet de gelegenheid is geboden om zich bij zijn verhoor door de politie te laten bijstaan door een raadsman, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv. Gelet op de uitleg die in HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376 aan deze bepaling is gegeven, moet de rechter, indien ter zake verweer wordt gevoerd, beoordelen of aan een verzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. Een van die factoren is 'de ernst van het verzuim'.
6.4.2.
In HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 is beslist dat ingeval een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, zulks in beginsel een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv oplevert waardoor, gelet op de rechtspraak van het EHRM, een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, hetgeen na een daartoe strekkend verweer - op grond van diezelfde rechtspraak - in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen. Het gaat dan om het onthouden aan de verdachte van de mogelijkheid na en in overleg met zijn raadsman zijn proceshouding tijdens het verhoor te bepalen. Zo een verzuim zal in de regel ernstiger zijn dan de afwezigheid van de raadsman tijdens dat verhoor. Dit brengt mee dat - zolang de onder 6.2 genoemde Richtlijn nog niet in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd dan wel de implementatietermijn van die Richtlijn nog niet is verstreken - het rechtsgevolg dat aan de afwezigheid van de raadsman bij het verhoor moet worden verbonden niet noodzakelijkerwijs behoeft te bestaan uit bewijsuitsluiting. In dat verband moet erop worden gewezen dat art. 359a Sv niet uitsluit dat - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - strafvermindering wordt toegepast dan wel wordt volstaan met de enkele vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
6.4.3.
Bij het bepalen van de ernst van het verzuim is voorts in het bijzonder van belang of de verhorende opsporingsambtenaren redelijkerwijze mochten aannemen dat niet de gelegenheid behoefde te worden geboden tot het verlenen van rechtsbijstand tijdens het verhoor. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat deze opsporingsambtenaren tot het onderhavige arrest niet bedacht behoefden te zijn op de onder 6.3 vermelde aanscherping van de regels betreffende de rechtsbijstand en dat niet mag worden aangenomen dat zij onmiddellijk bekend zijn geraakt met de inhoud van dit arrest en de gevolgen daarvan voor de rechtspraktijk. De Hoge Raad gaat daarom ervan uit dat met ingang van 1 maart 2016 toepassing zal worden gegeven aan de regel dat een aangehouden verdachte het recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie.
Uit dit arrest, in samenhang met het arrest van de Hoge Raad van 6 september 2016, leidt het Gerecht af dat, toegepast op het Sint Maartens recht:
- met ingang van 1 maart 2016 toepassing zal worden gegeven aan de regel dat een verdachte het recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie;
- voornoemde regel betreffende rechtsbijstand niet met terugwerkende kracht heeft te gelden, maar alleen voor toekomstige gevallen, namelijk vanaf het wijzen van het arrest van 22 december 2015;
- bij wijze van overgangsrechtelijke regel in de periode van 22 december 2015 tot 1 maart 2016 aan het verzuim van verhoorbijstand niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting wordt verbonden.
- in de periode tussen 1 maart 2016 en 27 november 2016, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ruimte bestaat voor toepassing van bewijsuitsluiting of een ander in artikel 413 lid 1 Sv genoemd rechtsgevolg;
- na 27 november 2016 in beginsel bewijsuitsluiting het aangewezen rechtsgevolg is.
Bij brief van 11 november 2016 heeft de Procureur-Generaal, naar aanleiding van onder meer voornoemd arresten, het beleid van het Openbaar Ministerie omtrent deze materie bekend gemaakt aan de Orde van Advocaten. Kort en zakelijk weergegeven houdt het beleid in, dat sinds 1 maart 2016 in afwijking van artikel 48 lid 4 Sv. als hoofdregel een recht op verhoorbijstand wordt toegekend.
Voor de onderhavige casus betekent dit het volgende. Aangenomen moet worden dat de politie ten tijde van het verhoor op 7 september 2016 op de hoogte is geweest van verdachtes recht op aanwezigheid van een raadsman bij het verhoor. Er is sprake van een schending van het recht op verhoorbijstand, nu verdachte dat recht had, daar geen afstand van heeft gedaan en desondanks geen verhoorbijstand heeft gehad. Dit levert een normschending op als bedoeld in art. 413 Sv. Nu de wetgeving in Sint Maarten (nog) niet aansluit op de overwegingen van de Hoge Raad en het verhoor heeft plaatsgevonden op 7 september 2016, derhalve voordat de bedoelde implementatietermijn op 27 november 2016 is verstreken, is bewijsuitsluiting niet de enig denkbare sanctie.
Gelet op de omstandigheden van het geval acht het Gerecht bewijsuitsluiting niet de aangewezen reactie op deze normschending. De ernst van de schending is, zoals ook de Hoge Raad overweegt, minder groot dan bij schending van het consultatierecht. In de onderhavige situatie, waar verdachte vijf minuten voor het verhoor nog afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht, ligt het niet voor de hand ligt om aan te nemen dat hij veel prijs stelde op verhoorbijstand. Daar komt bij dat zijn bestreden verklaring inhoudelijk overeenstemt met hetgeen de politie kort na het incident, voor zijn aanhouding, uit de mond van verdachte heeft opgetekend. De situatie zou geheel anders zijn als de raadsvrouw, na consultatie, de toegang tot het verhoor zou zijn ontzegd.
Hieruit volgt dat de ernst van de normschending naar het oordeel van het Gerecht niet tot bewijsuitsluiting noopt, maar dat zal worden volstaan met de constatering van de normschending.
4B. Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de navolgende wettige bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen behoren bij de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting:
Ik ben van het werk vertrokken in mijn zwarte Suzuki Grand Vitara en de auto die voor me reed op de Airport Road zorgde voor onnodige vertraging. Ik heb besloten om de auto in te halen en ben tussen de dividers door gereden. Ik heb gezien hoe het slachtoffer tegen mijn auto aan botste. Ik wist dat banden niet in perfecte staat verkeerden. Mijn moeder had mij geld gegeven om de banden te wisselen. Ik weet niet hoe snel ik mag rijden op de Airport Road.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 september 2016 (dossierbijlage 5), zakelijk weergegeven:
Op 6 september 2016 waren wij verbalisanten belast met de noodhulp. Wij zagen dat er een ongeval met letsel had plaatsgevonden ter hoogte van het Rode Kruis gebouw, waarbij een fietser was betrokken. Wij zagen een blanke manspersoon in wielerkleding op de grond liggen. Wij zagen dat hij hevig bloedde uit zijn mond. Wij hoorden dat hij zwaar adem haalde. Wij zagen dat de man voorover lag gevouwen met zij borst op de grond. Zijn linkerbeen lag naar achteren en zijn rechterbeen lag naar voren langs de rechterzijde van zijn bovenlichaam. Zijn rechtervoet lag naast zijn hoofd. Wij zagen dat er een diepe wond in zijn rechter bovenbeen zat waaruit een stuk bot stak. Verspreid over het wegdek zagen wij stukken van een racefiets liggen. Aan de linker zijde van de weg zagen wij een zwarte Suzuki Vitara, voorzien van kenteken [autokentekennummer]. Deze stond tegen een betonnen meterkast van water- en elektriciteitsbedrijf GEBE aan. De bestuurder bleek te zijn [verdachte]. Ik vroeg de bestuurder wat er gebeurd was. Hij verklaarde mij kort, dat hij vanuit de richting van het vliegtuig aan kwam rijden en bezig was in te halen. Op dat moment zag hij een fietser uit zijn tegenovergestelde richting komen. Hij verklaarde dat de fietser zijn voertuig raakte ter hoogte van het rechter spatbord en rechter buitenspiegel.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 7 september 2016, mutatienummer VA 1106/16, inhoudende verklaring getuige [getuige 1] (dossierbijlage 6), zakelijk weergegeven:
On Tuesday September 6th 2016 around 4:45 pm I was riding my on the Airport Road in the vicinity of Hertz Car Rental coming from the direction of the Causeway Bridge and going in the direction of the Princess Juliana International Airport. I was approaching the divider in the middle of the road when I saw a black SUV driving with high speed. To avoid crashing into the gold colored car the black SUV passed through the two dividers coming on the lane that I was on. I had to come off the road to avoid being hit by the black SUV.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 6 september 2016, inhoudende verklaring getuige [getuige 2] (dossier bijlage 7), zakelijk weergegeven:
My co-worker [verdachte] left about 2 minutes after we did. [verdachte] was driving a black Suzuki Vitara. While passing the Red Cross I saw the bicyclist that was involved in the accident riding towards me in the middle of the lane that he was riding on.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 6 september 2016, inhoudende verklaring getuige [getuige 3] (dossier bijlage 8), zakelijk weergegeven:
In the vicinity of Bobby’s Marina I saw a cyclist riding in the middle of the other lane going in the direction of the airport. I looked in the right side rear view mirror and I saw [verdachte] coming up behind us on the same lane of us. I then heard a crash.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 20 september 2016, PV nummer 0039/16, inhoudende verklaring getuige [getuige 4] (dossier bijlage 9), zakelijk weergegeven:
I saw a black jeep started to overtake two vehicles coming from the direction of the airport. I heard the black the jeep accelerate trying to pass the two other vehicles. It was then I saw the black jeep hit the bicycle that had just passed me. The black jeep never slowed down after hitting the bicycle. The jeep then slammed into the meter wall from the marina.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 20 september 2016, PV nummer 0039/16, inhoudende verklaring getuige [getuige 5] (dossier bijlage 10), zakelijk weergegeven:
On September 6th 2016 which was a Tuesday I was leaving the work with my co-worker daddy ([getuige 4]). I saw a black jeep overtaking two vehicles coming from the direction of the airport. I also saw a cyclist coming from the opposite direction. The cyclist was riding on his side of the road. I heard the black jeep accelerate even more to try and pass the two vehicles he was overtaking. The black jeep then slammed into the bicycle. It slammed into the wall from the marina soon after.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 20 september 2016, PV nummer 0039/16, inhoudende verklaring getuige [getuige 6] (dossier bijlage 10), zakelijk weergegeven:
There was a cyclist riding at a distance in front of me. Then I saw a black SUV come out from behind two or three vehicles. I saw the black SUV passing two vehicles. I saw the black SUV accelerate. I was wondering where he wanted to go and if he saw the cyclist, because there was no space for him to get back onto the other lane. I then saw the black SUV hit the bicycle and the rider was thrown at the least 10 feet into the air.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 7 september 2016, inhoudende verklaring verdachte (dossier bijlage 10), zakelijk weergegeven:
The driver of the Ignis was driving slow so I decided to overtake the Ignis. I did not at any time see the biker before overtaking the Ignis.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2016, PV nummer 0039/16, inhoudende verklaring van verbalisant [verbalisant 1] (dossier bijlage 14), zakelijk weergegeven:
Na een onderzoek van het betrokken voertuig werden de volgende gebreken geconstateerd:
  • De voorbanden waren niet voorzien van voldoende banden profiel. Zij waren nagenoeg glad (zie foto’s 12, en 5 en 6 van de fotomap)
  • De rechter achterband was eveneens niet voorzien van voldoende banden profiel. (zie foto’s 3 en 4 van de fotomap)
Door de slechte staat van de banden profiel is het voertuig minder koersvast en is er tijdens het rijden minder contact tussen band en wegdek.
Een ander geschrift d.d. 6 september 2016, inhoudende de medische verklaring van dr. F. Holiday (dossier bijlage 15), zakelijk weergegeven:
[slachtoffer]. Motor vehicle accident.
Did the injuries cause death? Yes
Een ander geschrift z.d. ‘Situatieschets (dossier bijlage 21), zakelijk weergegeven:
Breedte rijbaan: 2,95 meter.
4C. Bewijsoverweging
Het Gerecht gaat uit van het door de Hoge Raad gegeven beoordelingskader voor gevallen als het onderhavige. De desbetreffende overwegingen van het arrest van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) luiden als volgt:
In cassatie kan slechts worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, in het onderhavige geval de bewezenverklaarde aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Toegepast op de onderhavige casus betekent dit het volgende. Het Gerecht kan niet met zekerheid vaststellen of verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur heeft overschreden. Waar het om gaat, is dat verdachte op enig moment heeft besloten om zijn voorligger op de weg in te halen. Rijdende op een tweebaansweg, bracht dit mee dat verdachte op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer moest rijden. De Wegenverkeersverordening geeft regels voor dit verkeersgedrag, waaronder:
Artikel 26 Wegenverkeersverordening
Uitwijken en inhalen
1.Bestuurders van voertuigen zijn verplicht behoorlijk uit te wijken bij het tegenkomen en het inhalen van en tijdens het ingehaald worden door andere voertuigen, rij- en trekdieren of vee op dezelfde rijbaan of hetzelfde pad.
2.Bij het tegenkomen moet worden uitgeweken naar rechts.
3.(...)
4.Het is de in het eerste lid bedoelde inhalende weggebruikers verboden tijdens het inhalen op het voor het verkeer uit de tegengestelde richting bestemde gedeelte van de weg te komen:
a.(...)
b. indien daarvoor gevaar of belemmering ontstaat of kan ontstaan voor tegemoetkomend verkeer.
Hieruit volgt dat, ook indien er ter plaatse geen (absoluut) inhaalverbod geldt, slechts mag worden ingehaald indien dat geen gevaar oplevert. Daarbij mag van de inhaler gevraagd worden om zorgvuldig te beoordelen of zijn voornemen om in te halen veilig kan worden uitgevoerd. Deel van die voorbereiding is goed kijken of er tegenliggers zijn.
Verdachte heeft wisselend verklaard over de vraag of hij het latere slachtoffer heeft gezien voordat hij besloot om in te halen. In het proces-verbaal van bevindingen (bijlage 5) staat dat verdachte heeft gezegd dat hij bezig was met inhalen en dat hij op dat moment een fietser zag, waar hij vervolgens mee in aanraking kwam. In zijn eerste verhoor heeft verdachte gezegd dat hij, voordat hij inhaalde, de fietser niet heeft gezien. Ter terechtzitting heeft verdachte daarentegen verklaard dat hij de fietser heeft gezien voordat hij ging inhalen. Deze reed geheel rechts, zodat inhalen mogelijk was in de ogen van verdachte.
Het Gerecht gaat ervan dat verdachte de fietser niet heeft gezien voordat hij besloot om in te halen. Gezien de verklaring van getuigen [getuige 2] en [getuige 3] en vanwege het gegeven dat auto van verdachte het slachtoffer met de rechtervoorzijde heeft geraakt, moet het zo zijn dat het slachtoffer midden op zijn rijbaan reed kort voor de botsing. Op het moment dat [getuige 3] de fietser midden op diens baan ziet rijden, ziet hij verdachte in zijn
rechterspiegel achter zich rijden, derhalve voordat verdachte ging inhalen. Hieruit volgt dat verdachte niet goed heeft gekeken voordat hij zijn inhaalmanoeuvre inzette. Dit vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 6].
Aldus heeft verdachte zeer onoplettend gehandeld. Door een gevaarlijke wegbeweging als het inhalen op een tweebaansweg onvoldoende voor te bereiden, door niet goed te kijken of er tegemoetkomend verkeer was, heeft verdachte grove schuld aan het daaruit volgende dodelijke ongeval.
Bij de bepaling van de mate van schuld betrekt het Gerecht ook het gegeven dat verdachte wist dat zijn banden niet in orde waren. Door er toch mee te gaan rijden heeft hij de door de verminderde remcapaciteit vergrote kans op een ongeval aanvaard.
Ten slotte is voor de mate van schuld van belang dat verdachte, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd, kort voor het ongeval, met een vergelijkbare gevaarlijke inhaalmanoeuvre een andere fietser, [getuige 1], van de weg heeft gedrukt. Ook deze fietser heeft verdachte naar hij zelf heeft verklaard niet gezien, terwijl verdachtes ogen blijkens onderzoek in orde zijn. Dit illustreert het onoplettende rijgedrag van verdachte. Het Gerecht ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] te twijfelen.
Ten overvloede overweegt het Gerecht als volgt. Ook indien uitgegaan zou worden van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij de fietser wel heeft gezien, moet hem een verwijt van vergelijkbare ernst gemaakt worden. Verdachte lijkt er in dat geval op te hebben vertrouwd dat, indien de fietser maar netjes rechts zou blijven rijden, hij zonder problemen tussen fietser en de auto rechts van hem door zou kunnen bewegen. Gezien de breedte van de rijbaan (2,95 meter) was dit vertrouwen naar het oordeel van het Gerecht reeds onder de gunstigste omstandigheden onterecht. Van iedere verkeersdeelnemer wordt verwacht dat hij rekening houdt met en anticipeert op mogelijke verkeersfouten van anderen. Juist het risico dat een beweeglijke fietser van zijn baan afwijkt, had verdachte in dat geval moeten weerhouden van zijn inhaalmanoeuvre. De tegemoetkomende rijbaan was, eenvoudig gesteld, bezet. Zijn snelheid was, reeds vanwege het inhalen, aldus onvoldoende aangepast aan de verkeerssituatie. Dat is zeer onvoorzichtig. Ook indien verdachte de fietser heeft gezien, waar het Gerecht niet van uit gaat, heeft hij daarom ernstige schuld aan het ongeval.
4D. Bewezenverklaring
Het Gerecht heeft uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat het bewezen acht dat:
Feit 1 primair:
hij op 6 september 2016 in Sint Maarten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki Grand Vitara), daarmede rijdende over de weg, de Airport Road, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onoplettend
  • met een snelheid die onvoldoende was aangepast op de wegsituatie en de snelheid van de overige verkeersdeelnemers, over die weg te rijden en;
  • dat motorrijtuig te besturen terwijl hij wist, dat het motorrijtuig onvoldoende geschikt was voor verkeersdeelname onder meer doordat de beide voorbanden en de rechter achterband van dat motorrijtuig van onvoldoende profiel waren voorzien en;
  • tijdens een inhaalmanoeuvre van meerdere achtereenvolgende personenauto‘s op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer, te rijden, terwijl hij onvoldoende aandacht had voor het overige verkeer, en de verkeerssituatie ter plaatse en vervolgens;
  • op die weghelft met onverminderde snelheid tegen een tegemoetkomende fietser ([slachtoffer]) aan te rijden,
tengevolge waarvan fietser [slachtoffer] is komen te overlijden;
Feit 2:
hij op 6 september 2016 in Sint Maarten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Suzuki Grand Vitara), over de Airport Road, ter hoogte van Hertz Car Rental, komende uit de richting Princess Juliana International Airport:
  • met een snelheid die onvoldoende was aangepast op de wegsituatie en de snelheid van de overige verkeersdeelnemers, over die weg
  • dat motorrijtuig
  • door een middengeleider (‘traffic island’) – bestemd voor afslaand verkeer – heen
  • op de weghelft, bestemd voor het tegemoetkomende verkeer,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De cursieve gedeelten van het bewezenverklaarde zijn verbeteringen. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 primair
Aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood.
Feit 2
Overtreding van een verbod gesteld bij artikel 5 van de Wegenverkeersverordening.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft of uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het Gerecht na te noemen beslissing passend. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto zeer onoplettend over de weg gereden en door in te halen waar dat niet kon, een botsing veroorzaakt met een hem tegemoet rijdende fietser.
Door toedoen van verdachte is [slachtoffer] overleden, een nog jonge man. Verdachte heeft groot verdriet teweeggebracht bij de familie en nabestaanden.
Het Gerecht heeft acht geslagen op een uittreksel van de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder voor andersoortige feiten is veroordeeld. Hoewel verdachte ter zitting spijt heeft betuigd over de gevolgen van het gebeurde, heeft hij naar het oordeel van het Gerecht geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn rol daarin. Hij blijft van mening niets verkeerd te hebben gedaan. Het Gerecht rekent verdachte dit gebrek aan inzicht in het kwalijke van zijn handelen zwaar aan.
Het zeer onoplettende rijgedrag van verdachte maakt dat hij
ernstigeschuld heeft gehad aan het ongeval en de dood van [slachtoffer]. Bij het bepalen van de strafmaat heeft het Gerecht acht geslagen op de in Nederland gehanteerde LOVS-oriëntatiepunten. Die wijzen bij ernstige schuld aan de dood van het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren aan.
Gezien het gebrekkige inzicht van verdachte in de strafwaardigheid van zijn handelen acht het Gerecht het niettemin passend om de eis van officier van justitie te volgen. Daarom zal tevens een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden, teneinde verdachte in te scherpen zich gedurende de proeftijd niet weer aan misdrijf schuldig te maken.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, te weten de nabestaanden [nabestaande 1], [nabestaande 2] en [nabestaande 3], hierna tezamen middels hun gemachtigde aan te duiden als [benadeelde partij], heeft een vordering tot schadevergoeding van NAf 12.744,72 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit materiele schade: de fiets van het slachtoffer (NAf 5.441,11), de kosten van de uitvaart (NAf 6.656,42) en notariskosten (NAf 647,19).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partijschade heeft geleden ten gevolge van het door verdachte gepleegde feit 1 primair, als bewezen verklaard, welke schade derhalve aan verdachtes schuld te wijten is.
De hoogte van die schade is, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de schriftelijke onderbouwing van de vordering genoegzaam komen vast te staan. Als erfopvolger onder algemene titel is de nabestaande gerechtigd tot vergoeding van de schade aan de fiets. Als rechtstreeks benadeelde is de nabestaande gerechtigd tot vergoeding van de begrafeniskosten. De notariskosten dienen te worden aangemerkt als proceskosten.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het Gerecht ziet als gevolg van verdachtes onder 1 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: dood door schuld in het verkeer] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Beslag

Verbeurdverklaring
De in beslag genomen auto, betreffende een SUV van het merk Suzuki, type Grand Vitara, bouwjaar 2001, kleur zwart, kenteken [autokentekennummer], waarvan ter terechtzitting is gebleken dat deze aan verdachte toebehoort en dat met behulp daarvan de feiten zijn begaan, zal verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:67, 1:68, 1:78, 1:136, 1:137 en 2:284 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 3 van de Botsverordening [1] en de artikelen 5 en 119 van de Wegenverkeersverordening.

11.Beslissing

Het Gerecht:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde zoals in rubriek
4Domschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat de bewezen verklaarde feiten de in rubriek
5genoemde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde partij] geleden schade tot een bedrag van
NAf 12.097,53, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag aan [benadeelde partij], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
NAf 647,19, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af het meer of anders gevorderde;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van
NAf 12.097,53, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
100 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan het Land en dat betalingen aan het Land in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart verbeurdhet in rubriek 9 genoemde voorwerp;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. D. Gruijters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht op 24 mei 2017, in tegenwoordigheid van de griffier A.R. Osepa-Ritfeld.

Voetnoten

1.Landsverordening houdende enige regelingen van burgerrechtelijke aard bij botsing, aan- of overrijding met motorrijtuigen en houdende regeling van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen