ECLI:NL:OGEAM:2018:25

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
AR 2014/207
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele bodemprocedure inzake aansprakelijkheid voor fiscale schulden na echtscheiding

In deze civiele bodemprocedure heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ex-echtgenote en de Ontvanger van Sint Maarten. De ex-echtgenote betwistte haar aansprakelijkheid voor de fiscale schulden van haar ex-echtgenoot, die dateren van voor en na hun echtscheiding. De zaak draait om de uitleg van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap van goederen, ieder der echtgenoten aansprakelijk blijft voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij of zij voor de ontbinding aansprakelijk was. De ex-echtgenote stelde dat de aansprakelijkheid voor de belastingschulden verjaard was en dat de Ontvanger niet op de juiste wijze had gehandeld door de aansprakelijkstelling te handhaven zonder haar de mogelijkheid te bieden bezwaar te maken tegen de ambtshalve aanslagen.

Het Gerecht oordeelde dat de aansprakelijkstelling van de ex-echtgenote op grond van artikel 1:102 BW geldig was, maar dat de Ontvanger de ex-echtgenote in de gelegenheid moest stellen om de materiële belastingschuld vast te stellen. Dit was noodzakelijk omdat de ex-echtgenote niet in staat was geweest om bezwaar te maken tegen de ambtshalve aanslagen, wat in strijd zou zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 12 juni 2018 voor verdere behandeling, waarbij de Ontvanger moet zorgen voor de benodigde informatie uit het belastingdossier van de ex-echtgenoot.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de mogelijkheid voor belastingplichtigen om hun rechten te verdedigen, vooral in situaties waarin zij mogelijk onterecht aansprakelijk worden gesteld voor schulden die zij niet hebben kunnen betwisten.

Uitspraak

Vonnis van 20 maart 2018
Zaaknummer: AR 2014/207
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
Vonnis
inzake:
[de ex-echtgenote],
wonende te Sint Maarten,
eiseres,
procederende in persoon
tegen
DE ONTVANGER VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. Gibson jr. en mr. A.A. Kraaijeveld,
hierna: de Ontvanger.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties d.d. 22 december 2014,
conclusie van antwoord met producties,
conclusie van repliek tevens akte houdende wijziging vermeerdering van eis met producties,
conclusie van dupliek.
1.2.
De zaak heeft enige tijd op de parkeerrol gestaan. Eiseres heeft om vonnis gevraagd.
1.3.
De uitspraak wordt vandaag gedaan.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van dit Gerecht d.d. 27 augustus 2007 is eiseres van echt gescheiden van …….. In deze beschikking is de scheiding en deling van de gemeenschap van goederen bevolen. De beschikking is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand op 11 oktober 2007.
2.2.
Bij brief van 8 mei 2012 bericht de Ontvanger het volgende aan eiseres:
“In verband met uw verzoek voor uitbetaling van teruggaven voor AVBZ 2009/2010 en IB 2010 informeer ik u als volgt:
Artikel 1:102 Burgerlijk Wetboek (BW)bepaalt dat:
Na ontbinding van de gemeenschap blijft ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden, waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Voorandere schulden van de gemeenschapis hij voor de helft aansprakelijk, voor dat gedeelte van de schuld is hij hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden.
(…)
Conform artikel 1:103 BW kan ieder der echtgenoten afstand doen van de huwelijkse gemeenschap.Door deze afstand wordt hij ontheven van de (gedeeltelijk) aansprakelijkheiden de draagplichten van de schulden van de gemeenschap, waarvoor hij voor de ontbinding der gemeenschap niet aansprakelijk was. Desalniettemin blijft hij aansprakelijk voor de schulden der gemeenschap, waarvoor hij voor de ontbinding der gemeenschap aansprakelijk was (1ste volzin van art. 1:103 BW).
(…)
Er vanuit gaande dat er geen sprake is van een verklaring van afstand, ben jij ten aanzien van de belastingschuld van de heer ………. voor de helft aansprakelijk.”
2.3.
Het gaat om belastingschulden uit de periode 2004 tot en met 2007 van de ex-echtgenoot.
2.4.
Bij brief van 12 juni 2012 dient eiseres pro forma bezwaar in tegen deze beslissing en kondigt eiseres aan binnen een redelijke termijn haar bezwaar te motiveren.
2.5.
Bij brief van 19 februari 2014 motiveert eiseres haar pro forma bezwaar inhoudelijk.
2.6.
Bij brief van 22 oktober 2014 reageert de Ontvanger hierop. De beslissing van de Ontvanger luidt:
“Met deze brief handhaaf ik de eerdere aansprakelijkstelling. U bent aansprakelijk voor de helft van de hierna volgende onbetaalde belastingschulden van uw ex-echtgenoot, dhr. …….:”
2.7.
De echtgenoot van eiseres heeft een belastingschuld (inkomsten- en loonbelasting) van NAf 132.206,35 en eiseres wordt aansprakelijk gehouden voor de helft daarvan, oftewel NAf 66.103,18. De Ontvanger maakt geen aanspraak op contante betaling maar kondigt aan dit bedrag te zullen verrekenen met aan eiseres verschuldigde teruggaven.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Eiseres vraagt het Gerecht om, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de volgende beslissingen te nemen:
“De tenuitvoerlegging van de aansprakelijkstelling en de invorderingsmaatregelen, inclusief de verrekening van de belastingteruggaven te staken.
De aansprakelijkstelling onrechtmatig en nietig te verklaren.
De belastingteruggaven binnen een korte termijn uit te betalen aan eiseres.
Gedaagde te veroordelen in alle proceskosten.”
3.2.
Bij repliek vermeerdert eiseres haar vordering met:
“de vernietiging van de aansprakelijkheidsbeschikking.”
3.3.
De Ontvanger verzoekt het Gerecht om eiseres in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, in de proceskosten.
3.4.
Op de argumenten van partijen gaat het Gerecht hierna in, voor zover die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De Ontvanger voert aan dat de beschikking d.d. 8 mei 2012 een beschikking is op grond van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak zodat eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2.
Eiseres betwist dit. De aansprakelijkstelling d.d. 8 mei 2012, en de brief d.d. 22 oktober 2014 evenmin, bevat geen verwijzing naar een rechtsmiddel. De Ontvanger heeft ervoor gekozen via privaatrechtelijke weg, namelijk verrekening op grond van artikel 1:102 BW, de aanslagen te incasseren. Er bestaat geen rechtsgang bij de bestuursrechter. Er is een flinke correspondentie tussen eiseres en de Ontvanger over de teruggaven waarop eiseres recht heeft, resulterende in de aansprakelijkstelling. Het is dus niet zo dat de Ontvanger zelf de aansprakelijkstelling als een beschikking zag. Het was meer het sluitstuk van de correspondentie.
4.3.
Het Gerecht overweegt het volgende. Op grond van artikel 12A van de Landsverordening op de Invordering der directe belastingen mag de Ontvanger teruggaven verrekenen met openstaande aanslagen. De aansprakelijkheidstelling d.d. 8 mei 2012 komt neer op een verrekeningsverklaring als bedoeld in artikel 6:127 BW. Er bestaat in Sint Maarten (wel overigens in Nederland en in Aruba) geen wettelijke bepaling die een dergelijke verrekening door de Ontvanger aanmerkt als een voor beroep vatbare beschikking. Anders dan eiseres overigens stelt is het ook niet nodig dat de Ontvanger een “beschikking aansprakelijkstelling” uitstuurt. Een verrekeningsverklaring is voldoende.
4.4.
Dit betekent dat eiseres in haar vorderingen ontvankelijk moet worden verklaard. Voor zover van belang en gelet op het procesdebat overweegt het Gerecht nog dat de rechter hier niet de zogenaamde “civiele restrechter” is maar “de gewone civiele rechter”. Het gaat er immers om te beoordelen of twee partijen vorderingen over en weer mogen verrekenen.
Verjaring
4.5.
Eiseres voert aan dat de verrekeningsbevoegdheid is verjaard. Kort en zakelijk weergegeven stelt zij dat de verrekeningsbevoegdheid op grond van artikel 1:102 BW pas ontstaat na ontbinding van de huwelijksgemeenschap door echtscheiding. Zij stelt dat de Ontvanger de aansprakelijkstelling vanaf 11 oktober 2007 had moeten “betekenen” waarna de verjaringstermijn van 5 jaar aanvangt. Die eindigt dus op 11 oktober 2012. De e-mail van 8 mei 2012 voldoet niet aan formele vereisten. Dit standpunt wordt door de Ontvanger gemotiveerd bestreden.
4.6.
Het Gerecht overweegt dat artikel 6:131 lid 1 BW bepaalt dat verjaring niet in de weg staat aan verrekening. Zelfs al zou de vordering van de Ontvanger zijn verjaard dan nog geldt dat deze in verrekening mag worden gebracht met de teruggaven.
Artikel 1:102 Burgerlijk Wetboek
4.7.
Voor verrekening is wel vereist dat de Ontvanger een rechtsgeldig beroep heeft gedaan op artikel 1:102 BW. Dit artikel (zie 2.2. van dit vonnis) bepaalt dat de ex-echtgenoot aansprakelijk blijft voor gemeenschapsschulden waarvoor deze voor de ontbinding van de gemeenschap ook reeds aansprakelijk was. Voor de andere schulden, zoals de belastingschuld van de ex-echtgenoot, bevat de tweede zin de bepaling dat de andere ex-echtgenoot voor de helft van de oorspronkelijke schuld aansprakelijk is, met zijn gehele vermogen. In het Nederlandse BW is in 2012 dit tot dan toe gelijkluidende artikel gewijzigd ten gunste van de ex-echtgenoot die wordt aangesproken door een schuldeiser van de gemeenschap. Die aanpassing heeft in Sint Maarten ook plaatsgevonden, maar dan per 9 januari 2014, in werking tredende per 1 april 2014. Op grond van artikel III van de Landsverordening herziening huwelijksvermogensrecht geldt de nieuwe bepaling uitsluitend voor ontstane aansprakelijkheden na 1 april 2014. Duidelijk is dus dat in deze zaak de oude bepaling van toepassing is.
4.8.
Kort en zakelijk weergegeven stelt eiseres dat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 1:102 BW omdat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL2134) heeft te gelden dat belastingen, geheven naar het inkomen, geen uitgaven zijn ten behoeve van de gewone gang van de huishouding ex artikel 1:85 BW en dus geen gemeenschapsschulden zijn.
4.9.
Het Gerecht is van oordeel dat dit arrest niet van toepassing is op deze zaak. Blijkens dit arrest gaat het om een echtgenoot die afstand van de gemeenschap heeft gedaan. Eiseres heeft geen afstand gedaan. In het arrest wordt verder de vraag behandeld of belastingschulden behoren tot uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding op grond van artikel 1:85 BW. Die vraag is voor deze zaak niet van belang. Het gaat er hier immers om of sprake is van een gemeenschapsschuld of niet. Nu door eiseres op dit punt geen andere argumenten naar voren worden gebracht oordeelt het Gerecht dat de Ontvanger in principe terecht de verrekeningsverklaring heeft uitgebracht.
4.10.
In principeomdat eiseres (onder andere) aanvoert dat de aanslagen ambtshalve aanslagen zijn. Zij stelt, zo begrijpt het Gerecht haar stellingen, dat het onredelijk zou zijn haar aansprakelijk te houden voor belastingschulden van haar ex-echtgenoot als hij niet de moeite heeft genomen om correct aangifte te doen. Zij heeft niet de gelegenheid gehad tegen die ambtshalve aanslagen bezwaar en zo nodig beroep aan te tekenen. Door de Ontvanger wordt ontkend noch betwist dat het ambtshalve aanslagen betreft zodat het Gerecht daarvan uitgaat. Met eiseres is het Gerecht van oordeel dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, die in deze zaak ook van toepassing zijn, met zich brengen dat van de belastingdienst kan worden gevergd dat zij eiseres in de gelegenheid stelt om, al dan niet in overleg met haar ex-echtgenoot, alsnog deugdelijk aangifte doen over de periodes waarop de ambtshalve aanslagen zien. Het mag immers niet zo zijn dat de Ontvanger “profiteert” van het verzuim van de ex-echtgenoot aangiftes te doen terwijl eiseres geen mogelijkheid heeft gehad tegen de ambtshalve aanslagen bezwaar en beroep in te stellen omdat de wet daartoe niet de mogelijkheid biedt. Dit betekent dat het Gerecht eiseres in de gelegenheid stelt om alsnog zoveel mogelijk de materiële belastingschuld vast te stellen. De Ontvanger dient ervoor te zorgen dat aan eiseres gegevens uit het belastingdossier van de ex-echtgenoot ter beschikking worden gesteld over vijf jaar voorafgaand aan 2004 en vijf jaar na 2007 zodat zo goed mogelijk de materiële belastingschuld kan worden vastgesteld.
4.11.
De zaak zal hiervoor naar de rol worden verwezen zoals hieronder is vermeld. De Ontvanger dient te bewerkstelligen dat de Inspecteur van de Directe Belastingen, op grond van de aangeleverde informatie, zijn visie op de materiële belastingschuld geeft. Omdat dit enige tijd in beslag zal nemen zal het Gerecht partijen een langere aanhouding geven.
4.12.
Eiseres voert nog aan dat de teruggaven zien op aangiften over de jaren 2009 tot en met 2015, dat die privé zijn en geen deel onderdeel uitmaken van het huwelijksvermogen. Daarop mag de Ontvanger zich niet verhalen door middel van verrekening. Dat verweer gaat niet op. De Ontvanger mag op grond van artikel 12A van de Landsverordening op de Invordering der directe belastingen verrekenen. Het oude artikel 1:102 BW, dat het Gerecht hier moet toepassen, verzet zich hier niet tegen. In het nieuwe artikel 1:102 BW is dat anders maar dat is niet van toepassing.
4.13.
Het Gerecht houdt alle verdere beslissingen aan.

5.De beslissing

Het Gerecht in Eerste Aanleg:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 12 juni 2018 om 8.30 uur voor akte na tussenvonnis van beide partijen (P1) als bedoeld in 4.10. van dit vonnis;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en is op 20 maart 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.